(Vervolg van de vertaling van het interview voor het weekblad Magyar Demokrata (28/XVII 10-07-2013) door Ida Nagy)
Uw nieuwe weg betekende dat u als pastoor de openbaarheid niet schuwde en dit nota bene in de hoofdstad?
Ik ben naar Boedapest
overgeplaatst, naar de franciscaanse kerk in het stadsdeel Pest, de heilige
Petrus Alcantara kerk waar tegen het einde van de zestiger jaren alleen vredespriesters
als pastoor benoemd werden. Een leidinggevende vredespriester had meer macht
dan de bisschop. Maar, om hun bestaan te legitimeren, hadden ze ook gewone
priesters voor de zielzorg nodig. De rector van de kerk waar ik benoemd werd
vroeg me ook om me aan te sluiten bij de beweging, maar ik weigerde en tot mijn
verbazing is hij hierop nooit meer teruggekomen. Ik kon aan het werk.
Hoe kon u uw isolement doorbreken?
In die tijd waren priesters
derderangs staatsburgers en op kerkelijk vlak waren bijna alle activiteiten
verboden. Sommige zielzorgers gaven in het geheim catechese aan groepen
bestaande uit 5-10 jongeren. Dit werd in die tijd als "samenzwering tegen de staat" bestempeld. Ik raakte eraan gewend dat overal waar ik naartoe ging, ik op enkele meters afstand werd gevolgd door iemand. Ik werd ook vaker verhoord door de politie.
Iedereen werd in de gaten gehouden, de politie was van alles op de hoogte en alle kerkelijke activiteiten werden als staatsvijandig bestempeld. Deze zielzorgers werden in een, geheimzinnige ‘verboden zone’ geplaatst, en dat beperkte hun bewegingsvrijheid erg. Op papier was er vrijheid van godsdienst, maar alleen binnen de kerkmuren. Het geloof mocht niet in het openbaar beleden worden. Diegene, die van nature al schuchter waren, werden hierdoor nog meer ontmoedigd, omdat iedereen makkelijk geregistreerd kon worden. Ik vond de moed van deze dappere zielzorgers indrukwekkend, en het werken met kleinere groepen sprak me ook aan, maar tegelijkertijd maakte ik me ook zorgen om de grote massa’s die we niet konden bereiken.
Iedereen werd in de gaten gehouden, de politie was van alles op de hoogte en alle kerkelijke activiteiten werden als staatsvijandig bestempeld. Deze zielzorgers werden in een, geheimzinnige ‘verboden zone’ geplaatst, en dat beperkte hun bewegingsvrijheid erg. Op papier was er vrijheid van godsdienst, maar alleen binnen de kerkmuren. Het geloof mocht niet in het openbaar beleden worden. Diegene, die van nature al schuchter waren, werden hierdoor nog meer ontmoedigd, omdat iedereen makkelijk geregistreerd kon worden. Ik vond de moed van deze dappere zielzorgers indrukwekkend, en het werken met kleinere groepen sprak me ook aan, maar tegelijkertijd maakte ik me ook zorgen om de grote massa’s die we niet konden bereiken.
De jongeren- en volwassencatechese
avonden werden steeds populairder. Het bombastisch verkondigde “wettelijke
kader” van vrije geloofsverkondiging binnen de kerkmuren schepte alleen een
kans, maar bood geen bescherming. Voor de verklikkers en geheime politieagenten
vormde de kerk een ware “jachtgebied”. Als priester voelde ik me gedwongen om
het woord te verkondigen en dat gevoel was sterker dan mijn angst. In onze
eigen angst opgesloten zitten is een ware gevangenis, erger dan fysieke
gevangenschap. Ik maakte me vooral zorgen om de vele jongeren die naar me toe kwamen,
omdat vanwege hun geloof velen van de universiteiten en hogescholen werden
verwijderd. En ondanks dit feit bleven deze jongeren niet weg. Zo ging de geloofsverkondiging
tijdens de onderdrukking. Ondertussen bouwden wij ook aan de toekomst. De
rector van de kerk heeft niets ondernomen tegen mijn pastorale activiteiten
onder de jongeren. De maat raakte echter vol, toen ik het huwelijkspastoraat opstartte:
Ik heb gemerkt dat jonge mensen na hun trouwen vaak geen begeleiding meer kregen.
Maar we moeten niet vergeten dat hun gezamenlijke levensweg pas na het eindigen
van de huwelijksvoorbereiding begint. We moeten ze blijven ondersteunen. Uit dit
initiatief is er een waar sprookje ontstaan binnen onze parochie: een echte gemeenschap,
bestaande uit 2800 echtparen. Van deze 2800 huwelijken eindigden uiteindelijk maar
drie in een scheiding en het gemiddelde kinderaantal was 4,3.
Prachtig!
-De maat was ook gauw vol.
Kardinaal Lékai, die zich incognito vaak onder de deelnemers van de
huwelijkscatechese begaf, bracht me in oktober 1976 het droevig bericht dat het
Staatstoezicht voor de kerken mijn “priestervergunning” ingetrokken had. Op 5 november
1976, op mijn naamdag, heeft mijn vroegere pastoor, Anzelm Bárány benaderd en
hij heeft me verteld dat hij me graag als zijn opvolger wilde zien. Ik heb hem
alles verteld, waarop hij antwoordde: “Maak
je geen zorgen, God is er ook nog!” En het volgende grote wonder is
geschied: op 15 januari werd ik als eerste niet-vredespriester in Boedapest tot
plebaan benoemd van de wijk Zugliget.
Ik had grootse plannen. De viering
van de Eucharistie gaat buiten de kerkmuren door middel van de caritatieve
activiteiten door. Daar hadden wij ruime mogelijkheden voor. Van de huizen van
de na de oorloog gedeporteerde Duitstalige minderheid en van de villa’s van de
vroegere welgestelden burgers werden sociale woningen. We namen de zorg voor
deze mensen op onze rekening. Hiervoor kregen we nog de meeste hulp van de
voorzitter van de gemeenteraad. De vreugde om deze nieuwe gemeenschap rondom de
kerk kon ook niet worden weggenomen door het feit dat de politie de kentekens
van de auto’s van bezoekers van de Mis noteerde.
In Zugliget hebt u zich ook ontfermd over de duizenden Oost-Duitse
vluchtelingen die in 1989 naar West-Duitsland wilden vluchten en uw actie
oogstte grote waardering. Maar iedereen was verbaasd toen u tijdens de Balkan
oorlog uit de belegerde Vukovar ouderen, kinderen, vrouwen en zieken redde.
Ik heb uit de VS een telefoon
gekregen, dat er in de kelder van de kerk in Vukovar zeven franciscanen
vastzitten, en ik ze moest gaan halen. Ik vroeg: wat met de anderen? Aan de andere
kant van de lijn werd het stil. We vertrokken. De frontlinie lag 7 kilometer
van Vukovar. De Servische soldaten wilden me niet doorlaten en zeiden dat we
met de generaal moesten gaan praten. Ik vroeg hen om mij naar hem te brengen.
Na meerdere uren auto rijden kwamen we aan bij de bunker van de generaal.
Onderweg schoot de gedachte door me of ik hier ooit levend terug zal komen? De
generaal gaf me vijf minuten. Tot nu toe heeft hij nog niemand ontvangen. Na
twintig minuten praten wou ik ter zake komen. Ik vroeg hem of hij wist wie mijn
bondgenoot was, een Bondgenoot die nog nooit door iemand overwonnen was. Hij
vroeg me, wie deze bondgenoot was. Ik antwoordde: de Heer. Hij keek me aan, met tranen in zijn ogen. Jezus overwon weer. Alle 4.500 burgers kregen vrije
aftocht.
Bron foto
Bron foto