Zij heeft zieken verzorgd, werd ter verantwoording geroepen op haar werk vanwege het feit dat zij een religieuze was, en heeft als kosteres gewerkt. Op 31 augustus 2014 vierde zij haar 100e verjaardag.
“Mijn vader stierf aan het front vlak na mijn geboorte. Ik
ben praktisch opgevoed door mijn oma. Op 6 augustus 1933 ben ik ingetreden bij
de Ursulinen te Sopron. (Noordwest-Hongarije)
Later zijn wij naar ons nieuwe gebouw verhuisd in Boedapest. Ik was er niet
blij mee omdat ik maar moeilijk aan nieuwe situaties kon wennen, maar ik dacht
bij mezelf: Mijn roeping mag niet afhangen van zo’n verandering.“- begint zij
haar herinneringen. Op 21 augustus 1935 was de inkleding in Sopron. Haar eerste
geloften heeft zij in 1938 afgelegd, haar eeuwige geloften in 1941.
Aanvankelijk werkte zij in de keuken, later in het internaat en nog later als ziekenverzorgster
in de clausuur.
In 1950 (na de communistische machtsovername in Hongarije)
waren ze met het koorgebed bezig toen zij het bericht kregen dat de zusters uit
hun opleidingsinstituut in Szeged gedeporteerd werden. Twee dagen later heeft de
bisschop besloten dat de novicen naar huis moesten gaan. Zij hebben hun koffers
gepakt en zij wachtten af wat er zou gebeuren. Op zondag, 18 juni, tijdens het
Heilig Hart processie heeft iemand ons vertrouwelijk verteld dat het nog zeker
twee weken zou duren voordat wij gedeporteerd zouden worden. Echter, dit was
een misleiding: wij werden nog dezelfde nacht geïnterneerd. ’s Avonds na 11 uur
renden zeven mannen van de geheime politie de trap op. Zij sloegen met geweerkolven
de glazen deur in en riepen voor elke deur: “Appel!”. Ik heb al mijn spullen al
in een rugzak gestopt. Zij beten zr. Georgia toe dat zij voor twee dagen
proviand mee moest nemen. Zij deed gauw twee broden en een stuk spek in een teil.
We moesten in drie vrachtwagens stappen, de oudere zusters werden met een
vierde vrachtwagen meegevoerd. Ik ben stiekem in de vierde vrachtwagen gestapt.
Ik had een veiligheidsspeld bij me, daarmee heb ik een gaatje in het zeil van
de vrachtwagen geprikt zodat ik kon zien of alle vier vrachtwagens naar dezelfde
richting gingen. Toen wij de klokken 5 uur hoorden luiden, kwamen wij in Győr
aan. Wij hoorden de voorbijgangers zeggen: “Nu worden de zusters geïnterneerd!”
Vervolgens gingen we verder naar Vác (een bisdomstad in Noord-Hongarije). Bij
het klooster van de Zusters van de H. Vincentius à Paulo moesten zij van de
vrachtwagens springen en ze moesten het gebouw binnengaan. Toen ik bij de poort
het standbeeld van de heilige Jozef zag, riep ik blij uit: “Wij zijn toch niet
in de gevangenis!” Daarna gingen wij naar de kapel en zongen er het Te Deum. Er
woonden 18 zusters in het klooster samen met enkele arme gezinnen, die onder
hun hoede stonden. Deze gezinnen werden weggestuurd en de zusters ook, zij
werden door bevriende gezinnen in de stad opgevangen. De eerste nacht sliepen
wij op de stenen vloer. De volgende dag kwamen inwoners van de stad huilend aan
de poort en zeiden: “Wat hebben deze zusters misdaan dat zij geïnterneerd werden?”
Wij kregen huisarrest, niemand mocht het
gebouw verlaten. De bisschop, Mgr. József Pétery, heeft met seminaristen
levensmiddelen, bedden en matrassen voor ons gestuurd. We deden wat we konden: verbouwden
groente, deden herstel- was- en strijkwerk, en vervaardigden en repareerden
houten beelden. Later kregen zes zusters toestemming om de kathedraal te mogen
schoonmaken. De novicen brachten ons regelmatig bezoek en de bisschop bezocht
ons elke dag om ons te bemoedigen. Op 8
september 1950 moesten ze hun kloosterkleed afleggen. De bisschop kwam en
zegende hun burgerkleding. De eerstvolgende morgen kwamen zij in de eetzaal
bijeen. Toen de oudere zusters binnenkwamen, barstten we allemaal in lachten
uit, zo komisch zagen wij eruit in onze, bij elkaar geraapte kledingstukken. De
eerwaarde moeder liet ons uitlachen. Het was beter dan huilen.
Diegenen, die dat konden, gingen naar huis.
Sommige zusters hebben als huishoudelijke hulp werk gevonden. Zr. Maria is
samen met zr. Margarita en moeder overste Immaculata in Vác gebleven. “Wij hebben meerdere keren moeder overste
opgezocht en we hielden haar op de hoogte van onze strijd. Zij was toen al
ziek, maar zij moedigde ons aan met de gedachte dat de Heer wilde dat we weer
volgens het oorspronkelijke charisma van onze stichteres (de heilige Angela Merici)
leefden. Zij plaatste ons bij gezinnen en daar moesten we door ons voorbeeld de
omgeving positief beïnvloeden. In onze jeugdige naïviteit dachten we eerst dat
deze situatie maar eventjes zou duren. Maar we moesten al gauw beseffen dat
onze beproevingen nog lang niet voorbij waren en dat onze generatie het
misschien niet eens meer mee zal maken dat alles weer zou normaliseren.
Zuster Mária verzorgde M. Immaculata tot
diens dood, daarna ging zij terug naar haar moeder. “In mijn woonplaats heb ik samen met een
ordegenoot bij de Elektriciteitsmaatschappij gewerkt. De directrice vermoedde
dat we religieuzen waren. Op een dag vroeg zij ons: “Zaten jullie allebei niet
bij een religieuze orde vroeger? Toen we hierop bevestigend antwoordden, riep
zij uit: “Dit hadden jullie ons van te voren moeten vertellen!” Waarop ik antwoordde,
dat ik op een directe vraag een direct antwoord zal geven. Indien men me vraagt
geef ik antwoord, maar ik ben niet verplicht om het uit mezelf te vertellen.
Later werkten de zusters bij de Coöperatie
Szolidaritás (een voor “voormalige” religieuzen opgerichte bedrijf). Naast dit
werk verpleegde zij 10 jaar lang een oudere mevrouw en later werkte zij als
kosteres in Gyirmót, weer later ook in het seminarie van het bisdom Győr.
In 1992 keerde zij samen met 9 andere
medezusters naar het klooster in Sopron terug. Op dit moment leven er 4 zusters
daar. De 100 jarige zr. Mária Knausz vierde onlangs het 76 jarige jubileum van
haar eerste geloftes.
Keresztény Élet, jaargang 22, 31 augusztus 2014 blz. 5