zaterdag 29 november 2014

P. Imre Kozma OSJD - II




(Vervolg van de vertaling van het interview voor het weekblad Magyar Demokrata (28/XVII 10-07-2013) door Ida Nagy)
Uw nieuwe weg betekende dat u als pastoor de openbaarheid niet schuwde en dit nota bene in de hoofdstad?
Ik ben naar Boedapest overgeplaatst, naar de franciscaanse kerk in het stadsdeel Pest, de heilige Petrus Alcantara kerk waar tegen het einde van de zestiger jaren alleen vredespriesters als pastoor benoemd werden. Een leidinggevende vredespriester had meer macht dan de bisschop. Maar, om hun bestaan te legitimeren, hadden ze ook gewone priesters voor de zielzorg nodig. De rector van de kerk waar ik benoemd werd vroeg me ook om me aan te sluiten bij de beweging, maar ik weigerde en tot mijn verbazing is hij hierop nooit meer teruggekomen. Ik kon aan het werk.

Hoe kon u uw isolement doorbreken?
In die tijd waren priesters derderangs staatsburgers en op kerkelijk vlak waren bijna alle activiteiten verboden. Sommige zielzorgers gaven in het geheim catechese aan groepen bestaande uit 5-10 jongeren. Dit werd in die tijd als "samenzwering tegen de staat" bestempeld. Ik raakte eraan gewend dat overal waar ik naartoe ging, ik op enkele meters afstand werd gevolgd door iemand. Ik werd ook vaker verhoord door de politie.
Iedereen werd in de gaten gehouden, de politie was van alles op de hoogte en alle kerkelijke activiteiten werden als staatsvijandig bestempeld. Deze zielzorgers werden in een, geheimzinnige ‘verboden zone’ geplaatst, en dat beperkte hun bewegingsvrijheid erg. Op papier was er vrijheid van godsdienst, maar alleen binnen de kerkmuren. Het geloof mocht niet in het openbaar beleden worden. Diegene, die van nature al schuchter waren, werden hierdoor nog meer ontmoedigd, omdat iedereen makkelijk geregistreerd kon worden. Ik vond de moed van deze dappere zielzorgers indrukwekkend, en het werken met kleinere groepen sprak me ook aan, maar tegelijkertijd maakte ik me ook zorgen om de grote massa’s die we niet konden bereiken.
De jongeren- en volwassencatechese avonden werden steeds populairder. Het bombastisch verkondigde “wettelijke kader” van vrije geloofsverkondiging binnen de kerkmuren schepte alleen een kans, maar bood geen bescherming. Voor de verklikkers en geheime politieagenten vormde de kerk een ware “jachtgebied”. Als priester voelde ik me gedwongen om het woord te verkondigen en dat gevoel was sterker dan mijn angst. In onze eigen angst opgesloten zitten is een ware gevangenis, erger dan fysieke gevangenschap. Ik maakte me vooral zorgen om de vele jongeren die naar me toe kwamen, omdat vanwege hun geloof velen van de universiteiten en hogescholen werden verwijderd. En ondanks dit feit bleven deze jongeren niet weg. Zo ging de geloofsverkondiging tijdens de onderdrukking. Ondertussen bouwden wij ook aan de toekomst. De rector van de kerk heeft niets ondernomen tegen mijn pastorale activiteiten onder de jongeren. De maat raakte echter vol, toen ik het huwelijkspastoraat opstartte: Ik heb gemerkt dat jonge mensen na hun trouwen vaak geen begeleiding meer kregen. Maar we moeten niet vergeten dat hun gezamenlijke levensweg pas na het eindigen van de huwelijksvoorbereiding begint. We moeten ze blijven ondersteunen. Uit dit initiatief is er een waar sprookje ontstaan binnen onze parochie: een echte gemeenschap, bestaande uit 2800 echtparen. Van deze 2800 huwelijken eindigden uiteindelijk maar drie in een scheiding en het gemiddelde kinderaantal was 4,3.

Prachtig!
-De maat was ook gauw vol. Kardinaal Lékai, die zich incognito vaak onder de deelnemers van de huwelijkscatechese begaf, bracht me in oktober 1976 het droevig bericht dat het Staatstoezicht voor de kerken mijn “priestervergunning” ingetrokken had. Op 5 november 1976, op mijn naamdag, heeft mijn vroegere pastoor, Anzelm Bárány benaderd en hij heeft me verteld dat hij me graag als zijn opvolger wilde zien. Ik heb hem alles verteld, waarop hij antwoordde: “Maak je geen zorgen, God is er ook nog!” En het volgende grote wonder is geschied: op 15 januari werd ik als eerste niet-vredespriester in Boedapest tot plebaan benoemd van de wijk Zugliget. 
Ik had grootse plannen. De viering van de Eucharistie gaat buiten de kerkmuren door middel van de caritatieve activiteiten door. Daar hadden wij ruime mogelijkheden voor. Van de huizen van de na de oorloog gedeporteerde Duitstalige minderheid en van de villa’s van de vroegere welgestelden burgers werden sociale woningen. We namen de zorg voor deze mensen op onze rekening. Hiervoor kregen we nog de meeste hulp van de voorzitter van de gemeenteraad. De vreugde om deze nieuwe gemeenschap rondom de kerk kon ook niet worden weggenomen door het feit dat de politie de kentekens van de auto’s van bezoekers van de Mis noteerde.

In Zugliget hebt u zich ook ontfermd over de duizenden Oost-Duitse vluchtelingen die in 1989 naar West-Duitsland wilden vluchten en uw actie oogstte grote waardering. Maar iedereen was verbaasd toen u tijdens de Balkan oorlog uit de belegerde Vukovar ouderen, kinderen, vrouwen en zieken redde.
Ik heb uit de VS een telefoon gekregen, dat er in de kelder van de kerk in Vukovar zeven franciscanen vastzitten, en ik ze moest gaan halen. Ik vroeg: wat met de anderen? Aan de andere kant van de lijn werd het stil. We vertrokken. De frontlinie lag 7 kilometer van Vukovar. De Servische soldaten wilden me niet doorlaten en zeiden dat we met de generaal moesten gaan praten. Ik vroeg hen om mij naar hem te brengen. Na meerdere uren auto rijden kwamen we aan bij de bunker van de generaal. Onderweg schoot de gedachte door me of ik hier ooit levend terug zal komen? De generaal gaf me vijf minuten. Tot nu toe heeft hij nog niemand ontvangen. Na twintig minuten praten wou ik ter zake komen. Ik vroeg hem of hij wist wie mijn bondgenoot was, een Bondgenoot die nog nooit door iemand overwonnen was. Hij vroeg me, wie deze bondgenoot was. Ik antwoordde: de Heer. Hij keek me aan, met tranen in zijn ogen. Jezus overwon weer. Alle 4.500 burgers kregen vrije aftocht.

Bron foto