dinsdag 25 december 2012

 
                                                       Christus natus est, alleluja!

maandag 12 november 2012

Dr. János Szőke: Mária-Margit Mester UST (1906-1961)

Zij was geboren op 10 december 1906 in de Hongaarse stad Tamási, in de provincie Tolna. De authentieke beleving van het geloof thuis en de katholieke omgeving hebben een diepe indruk gemaakt op haar en hebben haar karakter positief beïnvloed. Tijdens het gebed in 1934 kreeg zij de aansporing tot het stichten van een nieuwe orde, dat zij met goedkeuring van haar geestelijke leidsman, de jezuïetenpater P.E. Csávossy op heeft gericht: het Unum Sanctissimae Trinitatis, UST. De orde heeft zich o.m. met kinderopvang voor kinderen in achterstandswijken beziggehouden. In 1950 werden alle kloosteroorden verboden in Hongarije (alleen enkele orden kregen toestemming om in totaal 6 gymnasia in het hele land open te houden), zo ook de door haar opgerichte orde. Zij bewoonde een klein kamertje bij kennissen in Boedapest. Ondanks waarschuwingen dat zij zou worden gearresteerd, is zij toch niet naar het buitenland gevlucht. Op 7 mei 1950 werd zij gearresteerd, de officiële aanklacht was niet het stichten van een religieuze orde, maar spionage, omdat zij de correspondentie, die enkele leden van de jezuitenorde met Rome hebben gevoerd, heeft uitgetypt. De communsiten hebben dit als spionage-activiteit opgevat. Na 90 keer verhoord te zijn geweest, werd zij tot 5 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Op 7 mei 1956 werd zij vrijgelaten. Waarna zij verklaarde: “Ik kwam alleen maar terug uit het dodenrijk om alle mensen lief te hebben.” In 1961 is zij na meerdere achtereenvolgende operaties aan haar ziekte die aan de harde gevangenisregime te wijten was, overleden. Uit: Don Bosco Almanach, 2005

dinsdag 11 september 2012

De bisschop met het gouden hart: Mgr. Pavol Peter Gojdiç

Mgr. Pavol Peter Gojdiç was op 17 juni 1888 geboren in het plaatsje Pillerpeklény (het huidige Ruské Pekl’any in Slowakije). Zijn gymnasiumopleiding volgde hij in de stad Eperjes (de huidige Prešov). Op zijn 19e besloot hij om – net als zijn vader – Grieks-katholieke priester te worden. Zijn wijding was op 27 augustus 1911. Als jonge kapelaan gaf hij eerst godsdienstles. Op 20 juli 1922 is hij toegetreden tot de orde der Basilianen, zijn ordenaam was vader Pavol. Maar de rust en het teruggetrokken leven eindigden spoedig: hij werd al in 1926 benoemd tot apostolisch administrator van het diocees van Eperjes (Prešov). Een jaar later, op 25 maart 1927, werd hij tot titulair bisschop gewijd in Rome. Zijn mooie bisschoppelijke spreuk luidde als volgt: “God is liefde, laten we Hem liefhebben.” Als bisschop legde hij grote nadruk op de verdieping van de spiritualiteit van de gelovigen van zijn diocees. Zo heeft hij een aantal nieuwe parochies en een weeshuis gesticht. Hij zette zich in voor het katholiek onderwijs en stichtte in 1936 een Grieks-katholieke gymnasium in Eperjes . Zijn gelovigen noemden hem “de bisschop met het gouden hart”. Duidelijk nam hij zijn bisschoppelijke taken serieus. Op 13 april 1939 werd hij ook tot apostolisch administrator van Moekatsjeve (in het Hongaars: Munkács) benoemd. Ondertussen trokken donkere wolken over het land, de politieke situatie was erg onoverzichtelijk. De autoriteiten probeerden het werk van de bisschop met alle middelen te bemoeilijken. Hierop diende Mgr. Gojdiç zijn ontslag in bij de paus. Paus Pius XII heeft zijn ontslag echter niet aanvaard, integendeel: hij benoemde hem tot diocesaan bisschop van Eperjes. In 1948 hebben de communisten de macht gegrepen en probeerden de Grieks-katholieke Kerk te vernietigen door het gedwongen te laten fuseren met de Orthodoxe kerk. Mgr. Gojdiç heeft deze gedwongen fusie altijd categorisch geweigerd. In 1950 hebben de leiders van het toenmalige Tsjecho-Slowakije de Grieks-katholieke Kerk onwettig verklaard en verboden. Mgr. Gojdiç werd gearresteerd en veroordeeld voor “illegale en staatsvijandelijke activiteiten”. Aanvankelijk kreeg hij een levenslange gevangenisstraf, die later omgezet werd naar 25 jaar. De autoriteiten waren er zeker van dat hij toch niet meer zo lang zou leven. Tijdens zijn gevangenisstraf bood men hem herhaaldelijk vrijheid aan, in ruil voor ontrouw aan Rome. Maar opgewekt antwoordde hij altijd: “Ik weet niet zeker of het loont om de martelaarskroon in te ruilen voor 2 of 3 jaar vrijheid… Geschiede de wil van God.” Mgr. Pavol Peter Gojdiç is in gevangenschap overleden op 17 juli 1960, op zijn 72e verjaardag. Zijn stoffelijk overschot mocht pas na de val van het communisme in de kathedrale kerk van Sint Johannes de Doper in Eperjes worden bijgezet. In 1990 werd hij volledig gerehabiliteerd door de regering. Paus Johannes Paulus II heeft hem in 2001 zalig verklaard. Geschreven door: Éva Koncz in nr. 29/XX (15 juli 2012), Keresztény Élet, een katholieke weekblad in Hongarije

woensdag 13 juni 2012

De tot zwijgen gebrachte klok

De tot zwijgen gebrachte klok - De geschiedenis van een shaduwing - het leven van de rooms-katholieke priester Géza Pálfi volgens de documenten van de Securitate Onder deze titel werd een boek gepresenteerd in Budapest over het leven van Géza Pálfi, een Hongaarse priester. De auteurs zijn de historici Zoltan Csaba Novák uit Marosvásárhely (Tirgu Mures)en Denisa Bodeanu uit Boekarest. Aan de hand van getuigenissen van leeftijdsgenoten en de dossier in de archieven van de Securitate, de Roemeense veiligheidsdienst, hebben ze het levensverhaal van Géza Pálfi gereconstrueerd . De periode van schaduwing duurde van eind 60er jaren van de vorige eeuw tot het voorjaar van 1984, (tot de onopgehelderde dood van de jonge priester) en beschrijft een alles omvattende shaduwingsproces, tijdens welke de jonge priester constant gevolgd, afgeluisterd, en in de gaten werd gehouden. Géza Pálfi trok de aandacht van de communistische autoriteiten door het feit, dat hij Mgr. Aron Márton – die de jaren tussen 1956-1967 onder huisarrest doorgebracht had in het bisdomshuis in de stad Alba Iulia (in het Hongaars: Gyulafehérvár) - opgezocht voor een privégesprek. Dit gesprek werd afgeluisterd. De jonge priester heeft voorgesteld dat het bisdom via zijn kennissen in Hongarije contact kon opnemen met het Vaticaan. De communistische autoriteiten probeerden het leven van Géza Pálfi - zonder succes - op velerlei manieren onmogelijk te maken. Ze hebben het zelfs geprobeerd om hem tevergeefs te rekruteren als spion. Op een gegeven moment werd de priester door maar liefst 62 informanten omringd. Hij doceerde aan de theologie van Alba Iulia (in het Hongaars: Gyulafehérvár) , had een grote bibliotheek en was erg populair onder de studenten. Zijn laatste standplaats van Székelyudvarhely (Udorhein). Wegens zijn kerstpreek in 1983, waarin hij de hoop uitdrukte dat het Kerstfeest ooit als een vrije dag mocht worden gevierd in Roemenië, heeft de politie hem gearresteerd en zodanig mishandeld dat hij in het voorjaar 1984 bezweek aan zijn verwondingen. Volgens de officiële lezing overleed hij aan leverkanker. Over de omstandigheden van zijn dood staat geen enkele officiële bewijs ter beschikking. Er werd ook een documentaire gemaakt over het leven van de jonge priester met titel “De dossier Filipp – het geschaduwde leven van Géza Pálfi”. Het tweetalig (in het Hongaars en in het Roemeens) uitgegeven boek verscheen bij uitgeverij Pro-Print uit Csikszereda(Miercurea Ciuc). Magyar Kurír Bron foto

woensdag 25 april 2012

Zondag in Tabasco

De anonimiteit van de zondag lijkt in Mexico op een typerende manier geforceerd; een man gaat met zijn hond en zijn geweer op jacht in de moerassen, een fiesta voor jonge mensen, winkels sluiten na de middaguur- verder is er niets om deze dag te onderscheiden van alle andere dagen, geen klokken om te luiden. Garrido was naar Costa Rica gevlucht en toch is er niets ondernomen. ‘We gaan dood als honden’ Er waren geen geheime missen in particuliere huizen zoals in de aangrenzende staat, alleen een ontzettende lethargie terwijl de katholieken langzaam uitstierven- zonder biecht, zonder sacramenten, de kinderen niet gedoopt, en de stervende man gaat zonder absolutie. Ik dacht aan Rilkes’ frase: “Een lege, afschuwelijke steeg, een steeg in een vreemde stad waar niets wordt vergeven.” Er zijn, neem ik aan, geografische en raciale excuses voor de lethargie. Tabasco is een staat van rivier en moeras en extreme hitte; in het noorden van Chiapas heeft de reiziger geen keus tussen een ezel en het zeldzame vliegtuig, en in Tabasco is er geen keus tussen vliegtuig en boot. Maar een ezel is een sociaal transportmiddel – nachten doorgebracht met vreemden, bij elkaar gekropen in de oude berglucht, gesprekken bij de bonen en het smeulende vuur, terwijl je op een boot geïsoleerd zit, met de muskieten tussen de bananenplantages. En er zijn geen indianen in Tabasco, met hun ongebreidelde geloof en hun enorme (zij het onzuivere) devotie, om de katholiek zo in verlegenheid te brengen dat hij wel iets moet doen. Tabasco kreeg te veel vreemd bloed toen het een welvarende streek was, bij de Grahams en Greens gaat het geloof maar een paar generaties terug. Zij missen de stabiliteit van de oude Spaanse families in Chiapas. In een tropische stad is er niets om de plaats van de kerk in te nemen voor de meest wereldse doelen; een kerk is de enige koele plek uit de verticale zon, je kunt er gaan zitten en je zintuigen even bij laten komen van alle lelijkheid; het biedt de arme wat de rijke krijgt in et theater- maar niet in Tabasco. …Garrido heeft zijn werk goed gedaan: hij weet dat de stenen het uitschreeuwen, en hij liet geen steen op de andere. In Ciapas kun je last krijgen van een soort rundveeteek die zijn kop vastzet in het vlees: je moet hem wegbranden omdat de kop anders blijft zitten en gaat zweren. In het noorden van Chiapas staan de kerken nog altijd overeind, potdicht, vervallen en leeg, maar zij zweren; het hele dorp zweert weg vanaf de deur, te beginnen bij het marktplein. … De enige plek waar je als christen een symbool kunt vinden van je geloof, is op het kerkhof op de heuvel op boven de stad – een grote witte zuilengang en de tekst “SILENCIO’ in grote zwarte letters, de blinde muur om de hoek waar Garrido zijn gevangenen fusilleerde en binnenin de enorme tombes van bovengrondse graven, serres voor bloemen en portretten en beeltenissen, kruizen en wenende engelen, het gevoel van een veel betere en schonere stad dan die van de levenden aan de voet van de heuvel. Uit: Graham Greene: Een ander Mexico

woensdag 14 maart 2012

Alexander Chira en Péter Orosz




János Szőke SDB: Alexander Chira (1897-1983) en Péter Orosz (1917-1953)

Alexander Chira was geboren op 17 januari 1897 in Irhóc, in de Transkarpatische regio, (in de huidige Oekraïne). Zijn vader, Cornelius Chira, was Grieks-katholieke pastoor, zijn moeder heette Berta Tabakovics.
Hij heeft in Sighetu Marmației (in het huidige Roemenië, toen nog Oostenrijks-Hongaarse Monarchie) zijn gymnasium opleiding voltooid en vervolgens heeft hij in Budapest theologie gestudeerd. Hij werd op 9 december 1920 door Mgr. Antal Papp, bisschop van Munkacevo (nu: Oekraïne) tot priester gewijd. Tussen 1920-1922 was hij als bisdom archivaris werkzaam. Tussen 1922-1923 is hij pastoor te Irhóc, tussen 1923-1924 hulppastoor te Kökényes. Tussen 1924-1949 docent theologie te Ungvár (tegenwoordig: Uzhgorod). In 1944 werd hij door Mgr. Theodorus Romzsa in het geheim tot bisschop gewijd. Vanwege zijn weigering om toe te treden tot de Russisch-orthodoxe kerk, (en hiermee apostasie te plegen, ), werd hij op 10 februari 1949 door de Sovjetautoriteiten gearresteerd en tot 25 jaar dwangarbeid en tot confiscatie van al zijn bezittingen veroordeeld, en werd hij tevens voor 5 jaar beroofd van het uitoefening van zijn burgerlijke rechten. (De Sovjetautoriteiten hebben 1733 seculiere en reguliere priesters, 1090 religieuzen en een ontelbaar aantal gelovigen van de Oekraïense Grieks-katholieke Kerk, die eveneens geen apostasie wilden plegen, gearresteerd, vermoord, gevangen gezet of tot dwangarbeid verricht. De aanklacht tegen hem was: anti-sovjet agitatie en propaganda. Hij heeft in Tajset, Kemerevo en Omsk dwangarbeid verricht. Hij werkte voornamelijk aan megalomane bouwprojecten van de Sovjets. In 1956 keerde hij terug naar de Oekraïne, maar in januari 1957 werd hij verbannen naar Karaganda, waar hij de zielzorg voor de door de Sovjetautoriteiten uit de Transkarpatische regio verbannen Duitsers, Polen, Litauwers, Letten, Galicisch Oekraïners en Roethenen verrichte. Hij schreef zijn memoires over de periode vanaf 1944 in Karaganda. Hij overleed in ballingschap op 23 mei 1983.



Péter Orosz
Geboren op 14 juli 1917 in het dorp Biri in Hongarije (Provincie Szabolcs). Zijn ouders waren János Orosz, Grieks-katholieke priester, en Erzsébet Rakovszky. Hij heeft zijn gymnasiumopleiding in Huszt gevolgd, en theologie gestudeerd in Ungvár. (Beide steden bevinden nu zich op het grondgebied van Oekraïne.) Hij werd op 28 juli 1942 tot priester gewijd door Mgr. Sándor Sztojka. Hij was ongetrouwd. Van 1942 tot 1946 is hij werkzaam als hulppastoor in Magyarkomját, vanaf 1946 tot 1949 is hij pastoor in Bjelki. In 1949, toen de overheid zijn “vergunning” om als priester te mogen werken ingetrokken had, bleef hij clandestien zijn priesterlijke taken vervullen, samen met andere Grieks-katholieke pastoors: János Csengeri, István Horineczki, János Margitics en János Román. De communistische politie heeft een klopjacht op hen begonnen.
Op 19 december of 1944 werd hij clandestien tot bisschop gewijd door Mgr. Theodorus Romzsa. Op 28 augustus 1953 werd hij in Beregkisfalud (Szilce) door een lid van de communistische militaire politie gearresteerd. Hij begeleidde hem lopend richting het dorp Ilosva. Bij een veldkruis gaf de politieman hem toestemming om daar neer te knielen en te bidden en heeft hem toen doodgeschoten. Deze brute moord werd 39 jaar lang verzwegen, maar de toenmalige machthebbers hadden geen rekening gehouden met één ding: het geweten, die eerder of later van zich laat horen. Zijn geweten liet ook de dader of de ooggetuige niet met rust. Zo zijn de zonden na decennia weer aan het licht gekomen. Dankzij zo’n stem van het geweten is het laatste rustplaats van Péter Orosz in de garage van de Tsjeka (de veiligheidsdienst van de Sovjet Unie) gevonden. Hij werd herbegraven op 28 augustus 1992 in Bjelki.

(Vertaald uit de Don Bosco Almanach, 2005)

vrijdag 17 februari 2012

Mgr Eijk kardinaal!

Hierbij enkele links m.b.t. de kardinaalsbenoeming van Mgr. Eijk, aartsbisschop van Utrecht en tot zijn creatie:

Interview RTV Utrecht

Interview Zenit

Biografie in het Engels

Artikel Katholiek Nieuwsblad

dinsdag 24 januari 2012

Interrupted lives

4-delige film over het "onderbroken levens" van talloze religieuzen achter de IJzeren gordijn.

Deel 1

Deel 2

Deel 3

Deel 4

dinsdag 10 januari 2012

Voor de week van gebed voor de eenheid van de christenen

De in een schijnproces tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde kardinaal Mindszenty werd om gezondheidsredenen onder huisarrest geplaatst en op verschillende plaatsen, o.m. in het kasteel van Felsőpetény vastgehouden. Hier bezoekt een delegatie van de dorpelingen hem.


“Na een uur treedt een delegatie het kasteel binnen. De dorpelingen van Felsőpetény wisten de hele tijd, dat ik in het kasteel zat. [….} Nu stroomde het hele dorp naar het kasteel. Urenlang stonden zij daar opeengepropt, maar ze werden steeds tegengehouden. [….] Hun eis om mij te mogen zien werd steeds krachtiger. Mijn bewakers moesten uiteindelijk toegeven, en een delegatie van de dorpelingen werd naar mij toegelaten. De boeren, als voelspriet van het hele dorp, raken me aan, om zich te vergewissen dat ik het ben, dat ik niet ontvoerd ben en om te vragen hoe het met me gaat. Ze waren bang en bezorgd, omdat zij niet wisten, wat er met mij gebeurd was. Ze wisten dat er Russische strijdkrachten en leden van de Hongaarse geheime politie vermomd als Hongaarse vrijheidsstrijders naar Felsőpetény kwamen om mij op te halen [……..]. De liefde en warmte van hun ziel ontroerde me tot tranen toe. [….]En de goede dorpelingen huilden met me mee, hoewel zij bijna zonder uitzondering lutheranen of baptisten waren…

Uit: Mindszenty József: Emlékirataim (Memoires), Szent István Társulat, Budapest, 1989 pp. 416
©1988 by Kardinal-Mindszenty-Stiftung, Vaduz, Lichtenstein