Op 6 februari wordt hij opnieuw – samen met anderen - gearresteerd, deze keer op verdenking van staatsvijandelijke activiteiten. De rechtbank stelt zich er niet tevreden ermee dat de aangeklaagden ter verantwoording werden geroepen en gestraft zouden worden, deze moeten ook zelf schuld bekennen, diepe berouw tonen, hun overtuigingen verloochenen en smeken om een genadige vonnis. Deze tactiek van de rechtbank is bij de meerderheid van de aangeklaagden is gelukt. Ödön Lénárd was de enige, die geen “spijt” wilde betuigen. Hij heeft er erg onder geleden dat de andere priesters hun rug niet gestrekt konden houden. De polititeke politie, die tijdens de rechtzaak vanaf de achtergrond aan de touwtjes trok, heeft het op satanische wijze ook voor elkaar gekregen dat enkele aangeklaagden in sommige gevallen tegen de “stijfkoppige” Lénárd hebben getuigd of zijn woorden in twijfel hebben getrokken.
Op 19 juni 1961 heeft de rechtbank vader
Ödön Lénárd tot
7 jaar en 6 maanden gevangenisstraf als hoofdstraf en tot confiscatie van al
zijn bezittingen en tot de ontzegging van zijn politieke rechten veroordeeld, wegens
“leiding geven aan een criminele organisatie met het doel om de democratische
staatsorde omver te werpen”. De Hongaarse bisschoppenconferentie werd gedwongen
om in een verklaring afstand te nemen van de “gedragingen” van de groep
priesters. Zijn 2e periode van het gevangenschap brengt hij in de
gevangenissen van Márianosztra en Sátoraljaújhely door.
Op 27 maart
1963 komt hij vrij, door de amnestie, die door de tussenkomst van VN-voorzitter
U-Thant werd verleend.
Hij pakt weer
zijn werk als watermetercontroleur op. Hier kan de geheime politie hem niet
voldoende controleren, dus krijgt hij een baan als administratief medewerker
bij de kantine van de Economische faculteit van de Universiteit van Boedapest. Ondertussen
was de politie in hoog tempo bezig om materiaal te verzamelen voor een nieuwe
arrestatie. Citaat uit notulen van de politie: “Volgens onze gegevens komen Lénárd, Ágnes Tímár en enkele andere
vrouwelijke religieuzen regelmatig bij elkaar. Hun conspiratief samenzijn bewijst
dat zij zich met vijandelijke activiteiten bezig houden. Lénárd onderhoudt tevens contact met leiders
van andere groeperingen die illegaal opereren” Op 19 april 1966 houdt de politieke
politie een huiszoeking bij Ödön Lénárd. Er worden de
volgende “belangrijke documenten” in
beslag genomen: “Het mooiste verhaal” “De vier uitersten”, “Catechesmus”. Dit
bewijst onomstotelijk de haat tegenover kerk en geloof, aangezien deze boeken
niets met politiek te maken hebben.
Op 2 november
werd Ödön Lénárd wegens voorbereiding van
een conspiratie, en wegens spionage tot 8 jaar gevangenisstraf , tot 8 jaar
ontzegging van zijn politieke rechten en tot volledige confiscatie van zijn
goederen veroordeeld. De eerdere twee vonnissen worden samengevoegd met dit
nieuwe vonnis, Hij heeft dus in totaal 19 jaar gevangenisstraf in petto. Zoals
de meeste priesters, wordt hij tewerk gesteld in de schoenmakerswerkplaats van
de gevangenis. Zijn medegevangenen komen een voor een vrij. Voor hem is echter
geen genade. Een prelaat weigert om een verzoekschrift van zijn familie om
vrijlating te ondertekenen. Als paus Paulus VI János Kádár, partijsecretaris van de
communistische partij, op audiëntie ontvangt, schept deze op dat er in Hongarije
geen enkele geestelijke meer vast zit. Waarop de paus hem confronteert met de
zaak van vader Ödön Lénárd. Onmiddellijk na de terugkeer
van Kádár wordt hij in vrijheid gesteld, maar men zet hem onder druk om het
land onmiddellijk te verlaten. Maar Ödön
Lénárd weigert.
Hij onderging het gevangenschap voor de Hongaarse katholieke kerk, en hij wilde
deze kerk verder blijven dienen. Hij wilde trouw blijven aan zijn lotgenoten en
aan de religieuze orde van welke hij tot zijn overlijden, op 23 mei 2003
geestelijke leidsman was. In 1991 werden alle vonnissen tegen hem nietig verklaard door het Hooggerechtshof van Hongarije.
Ödön Lénárd: “Men zegt dat de loop der geschiedenis aan
het versnellen is: Inderdaad, wat de eerste keer 300 jaar lang duurde, duurde
nu nog maar 50 jaar. Maar de christenen van nu gedroegen zich precies als de
christenen van toen. We wilden de zaken,
de mensen en de gebeurtenissen allen slechts in de juiste perspectief plaatsen.
Geen wraak, geen genoegdoening, geen revanche, geen oordeel. God zal oordelen
en we geloven dat dat oordeel genadevol zal zijn. Omdat zowel de vervolgden als
de vervolgers, elk op hun manier, genade nodig hebben.”
Vertaald uit: Katolikus Kalendárium 2013, Szent Maximilián Lap- és Könyvkiadó, Miskolc, blz. 103-109.
Bron foto: http://uj.katolikus.hu/cikk.php?h=656