vrijdag 6 december 2013

Károlyné Hetényi Varga: Ödön Lénárd - 2





Op 6 februari wordt hij opnieuw – samen met anderen - gearresteerd, deze keer op verdenking van staatsvijandelijke activiteiten. De rechtbank stelt zich er niet tevreden ermee dat de aangeklaagden ter verantwoording werden geroepen en gestraft zouden worden, deze moeten ook zelf schuld bekennen, diepe berouw tonen, hun overtuigingen verloochenen en smeken om een genadige vonnis. Deze tactiek van de rechtbank is bij de meerderheid van de aangeklaagden is gelukt. Ödön Lénárd was de enige, die geen “spijt” wilde betuigen. Hij heeft er erg onder geleden dat de andere priesters hun rug niet gestrekt konden houden. De polititeke politie, die tijdens de rechtzaak vanaf de achtergrond aan de touwtjes trok, heeft het op satanische wijze ook voor elkaar gekregen dat enkele aangeklaagden in sommige gevallen tegen de “stijfkoppige” Lénárd hebben getuigd of zijn woorden in twijfel hebben getrokken.

Op 19 juni 1961 heeft de rechtbank vader Ödön Lénárd tot 7 jaar en 6 maanden gevangenisstraf als hoofdstraf en tot confiscatie van al zijn bezittingen en tot de ontzegging van zijn politieke rechten veroordeeld, wegens “leiding geven aan een criminele organisatie met het doel om de democratische staatsorde omver te werpen”. De Hongaarse bisschoppenconferentie werd gedwongen om in een verklaring afstand te nemen van de “gedragingen” van de groep priesters. Zijn 2e periode van het gevangenschap brengt hij in de gevangenissen van Márianosztra en Sátoraljaújhely door.

Op 27 maart 1963 komt hij vrij, door de amnestie, die door de tussenkomst van VN-voorzitter U-Thant werd verleend.

Hij pakt weer zijn werk als watermetercontroleur op. Hier kan de geheime politie hem niet voldoende controleren, dus krijgt hij een baan als administratief medewerker bij de kantine van de Economische faculteit van de Universiteit van Boedapest. Ondertussen was de politie in hoog tempo bezig om materiaal te verzamelen voor een nieuwe arrestatie. Citaat uit notulen van de politie: “Volgens onze gegevens komen Lénárd, Ágnes Tímár en enkele andere vrouwelijke religieuzen regelmatig bij elkaar. Hun conspiratief samenzijn bewijst dat zij zich met vijandelijke activiteiten bezig houden.  Lénárd onderhoudt tevens contact met leiders van andere groeperingen die illegaal opereren” Op 19 april 1966 houdt de politieke politie een huiszoeking bij Ödön Lénárd. Er worden de volgende  “belangrijke documenten” in beslag genomen: “Het mooiste verhaal” “De vier uitersten”, “Catechesmus”. Dit bewijst onomstotelijk de haat tegenover kerk en geloof, aangezien deze boeken niets met politiek te maken hebben.

Op 2 november werd Ödön Lénárd wegens voorbereiding van een conspiratie, en wegens spionage tot 8 jaar gevangenisstraf , tot 8 jaar ontzegging van zijn politieke rechten en tot volledige confiscatie van zijn goederen veroordeeld. De eerdere twee vonnissen worden samengevoegd met dit nieuwe vonnis, Hij heeft dus in totaal 19 jaar gevangenisstraf in petto. Zoals de meeste priesters, wordt hij tewerk gesteld in de schoenmakerswerkplaats van de gevangenis. Zijn medegevangenen komen een voor een vrij. Voor hem is echter geen genade. Een prelaat weigert om een verzoekschrift van zijn familie om vrijlating te ondertekenen. Als paus Paulus VI  János Kádár, partijsecretaris van de communistische partij, op audiëntie ontvangt, schept deze op dat er in Hongarije geen enkele geestelijke meer vast zit. Waarop de paus hem confronteert met de zaak van vader Ödön Lénárd. Onmiddellijk na de terugkeer van Kádár wordt hij in vrijheid gesteld, maar men zet hem onder druk om het land onmiddellijk te verlaten. Maar Ödön Lénárd weigert. Hij onderging het gevangenschap voor de Hongaarse katholieke kerk, en hij wilde deze kerk verder blijven dienen. Hij wilde trouw blijven aan zijn lotgenoten en aan de religieuze orde van welke hij tot zijn overlijden, op 23 mei 2003 geestelijke leidsman was.  In 1991 werden alle vonnissen tegen hem nietig verklaard door het Hooggerechtshof van Hongarije.

Ödön Lénárd:  “Men zegt dat de loop der geschiedenis aan het versnellen is: Inderdaad, wat de eerste keer 300 jaar lang duurde, duurde nu nog maar 50 jaar. Maar de christenen van nu gedroegen zich precies als de christenen van toen. We wilden  de zaken, de mensen en de gebeurtenissen allen slechts in de juiste perspectief plaatsen. Geen wraak, geen genoegdoening, geen revanche, geen oordeel. God zal oordelen en we geloven dat dat oordeel genadevol zal zijn. Omdat zowel de vervolgden als de vervolgers, elk op hun manier, genade nodig hebben.”

Vertaald uit: Katolikus Kalendárium 2013, Szent Maximilián Lap- és Könyvkiadó, Miskolc, blz. 103-109.

Bron foto: http://uj.katolikus.hu/cikk.php?h=656 

 

maandag 28 oktober 2013

Károlyné Hetényi Varga: Ödön Lénárd (1911-2003)


 


 

Hij was drie keer gearresteerd “in naam van het volk”, 3 maal moest hij alle vernederingen van de verhoren doorstaan en bijna 2 decennia van zijn leven bracht hij in gevangenissen door, de langste periode van alle Hongaarse gevangen genomen geestelijken. Hij was een van de politieke gevangenen, die  tijdens het communistisch dictatuur de langste tijd (6749 dagen – 18 en half jaar) in gevangenissen doorbracht.   Onder de gevangen genomen geestelijken heeft hij de meeste tijd in de gevangenis doorgebracht.
 
Ödön Lénárd was geboren op 11 september als oudste in een gezin van drie kinderen. Zijn vader was boekhouder, zijn moeder onderwijzeres. Vader is op de eerste dag van WO I gesneuveld. Hun moeder moest de kinderen in haar eentje  grootbrengen. Op zijn 15e trad hij toe tot de Orde der Piaristen, op 13 september 1932 legt hij zijn eenvoudige, op 8 september 1933 zijn plechtige geloften af. Vervolgens studeert hij theologie aan de universiteit van Boedapest en hier behaalt hij ook de diploma docent Latijn en geschiedenis. Hoewel hij een veelbelovend carrière als historicus tegemoet kon zien, heeft zijn orde hem in de stad Szeged (Zuid-Hongarije) nodig, waar hij in het Piaristengymnasium voor de klas staat.  Op 14 juni 1936 werd hij tot priester gewijd door Mgr. József Grősz. Op verzoek van (de latere) kardinaal Mindszenty wordt hij in 1946 benoemd als culturele secretaris van de Actio Catholica in Boedapest, die onder meer belast was met het coördineren van het werk van de Pieuze Bond van Katholieke Ouders en - hiermee nauw samenhangend - met de strijd voor het behoud van het door de atheïstische machthebbers bedreigde katholiek onderwijs in Hongarije. De massale steunbetuigingen van bezorgde ouders werden naar zijn adres gestuurd. Op 17 juni 1948 werd hij gearresteerd en naar het gebouw van de Politie voor de Staatsveiligheid gebracht. Tijdens het verhoor werd hij keurig en beleefd behandeld. In het gebouw van de politie werd hij naar een kantoor gebracht, waar de met bajonetten uitgeruste wachten elkaar om de vier uur aflosten. Hij mocht zijn brevier en horloge behouden en het werd hem zelfs toegestaan om boeken te laten brengen. Zij hebben een divan in het kantoor geplaatst zodat hij niet op het bureau hoefde te slapen en ze wilden voor hem zelfs eten uit een restaurant halen, wat hij weigerde. Op zijn vraag waarom hij zo goed behandeld was, luidde het antwoord dat aangezien hij als eerste gearresteerde persoon uit een overkoepelende kerkelijke instelling was, men wou demonstreren dat er tegen de Kerk ferm maar tegelijkertijd beleefd werd opgetreden. Op deze manier werd kardinaal Mindszenty onder druk gezet om een compromis met de communisten te sluiten.
Tegen de tijd van de rechtszaak (19-21 juli) werden de katholieke scholen – ondanks hevige protesten van de ouders - allemaal toegeëigend door de staat.
Uit de aanklacht door de Voorzitter van de “Buitengewone Raad van het Volksgerecht” te Boedapest:
 
Hierbij klaag ik de vanaf 28 juni 1948 in voorarrest zijnde aangeklaagde Ödön Lénárd  wegens de volgende feiten aan:
In het voorjaar van 1948, toen de nationalisering van de kerkelijke onderwijsinstellingen aan de orde kwam, heeft aangeklaagde nr.I, dr. Zsigmond Mihalovics, landelijke directeur van de  Actio Catholica, onder wie alle afdelingen van A.C., derhalve ook de onder de leiding van aangeklaagde nr. II staande Culturele Afdeling vielen, aangeklaagde nr. II Ödön Lénárd verzocht, om een landelijke protestactie op te zetten. Aangeklaagde nr. II – met goedkeuring en toestemming van Aangeklaagde nr.I - heeft deze protestactie aangewend om haat en oproer te zaaien tegen de democratische staatsorde.
 
Het “Volksgerecht” van Boedapest  – onder voorzitterschap van rechter Vilmos Olty, heeft Ödön Lénárd, de landelijke culturele secretaris van de Actio Catholica, op 23 juni 1948  wegens opruiing  tot 6 jaar cel, tot 10 jaar ontzegging van de uitoefening van zijn ambt, tot confiscatie van al zijn goederen en tot 10 jaar verbanning uit de hoofdstad veroordeeld.
Hij werd in het passantenhuis te Boedapest en in de beruchte gevangenis te Vác gevangen gehouden. Zijn familie en vrienden wisten niet eens of hij nog in leven was.
Uit de memoires van Ödön Lénárd: Wij mochten geen contact meer hebben met de buitenwereld. Brieven schrijven, bezoek ontvangen of pakketten ontvangen werden stopgezet. De bewakers, die niet betrouwbaar genoeg werden beschouwd werden vervangen door speciaal geselecteerde leden van de geheime politie. Ik werd geïsoleerd. Meestal werden 3 of 4 mensen samen in een cel  geplaatst, ik werd bijna 14 maanden lang helemaal alleen in een lege cel gehouden, met alleen een oude strozak en twee emmers. En op de bovenste verdieping, ver verwijderd van alles…
Op 1 augustus 1953 kwam hij vrij, 10 maanden voor het einde van zijn straf, ten gevolge van de door minister-president Imre Nagy verleende amnestie.
Na zijn vrijlating werkt hij als koerier bij een schoenreparatie-bedrijf. Vervolgens werkt hij als controleur  van watermeters.
Elke ochtend leest hij de Mis, na zijn werktijd hoort hij de biecht, en hij leidt retraites. Maar de gevangenis kon hem niet breken, men kon hem het zwijgen niet opleggen. (wordt vervolgd)
 
 Vertaald uit: Katolikus Kalendárium 2013, Szent Maximilián Lap- és Könyvkiadó, Miskolc, blz. 103-109.

Bron foto: Piarista.hu
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 
 

zaterdag 31 augustus 2013

„Ontwikkeld, derhalve gevaarlijk”




János Melocco is op 26 december 1909 in Fiume (het huidige Rijeka) geboren. Hij heeft zijn doctoraat aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Péter Pázmány Katholieke Universiteit behaald in 1932. Daarna werd hij binnen korte tijd een bekende en erkende „mediapersoonlijkheid” van zijn tijd; hij werkte bij het Hongaarse nieuwsagentschap MTI, bij de Hongaarse radio en bij een Duitstalig tijdschrift. Zijn laatste werkgever was de na het oorlog opgerichte katholieke weekblad Új Ember. In zijn geschriften heeft hij consequent de onder leiding van Mátyás Rákosi staande communisten getrotseerd, die naar de totale macht streefden in Hongarije. (En die in 1948-49 ook daadwerkelijk de macht hebben gegrepen). János Melocco werd op 10 september 1950 door de geheime politie op de trein van Záhony naar Boedapest gearresteerd en werd tijdens een schijnproces met de valse beschuldiging van spionage door de militaire rechtbank van Boedapest ter dood veroordeeld. Op 22 februari 1951 werd hij geëxecuteerd in de gevangenis aan de Mártírok straat in Boedapest. Zijn gezin (hij was vader van 4 kinderen) kreeg pas 1 maand later, precies op Goede Vrijdag het bericht over het uitvoeren van het vonnis.    

In het licht van de huidige anti-christelijke ontwikkelingen in Europa is zijn open brief aan de hoofdsecretaris van de Hongaarse filmvakbond (gepubliceerd in het Uj Ember op 21 maart 1948) tekenend als niet profetisch: 

Aanleiding van de open brief was het feit, dat de secretaris van de vakbond voor filmmakers zijn zorg heeft uitgesproken over de te grote rol dat het kruisbeeld in maar liefst twee nieuwe Hongaarse films zou spelen. De secretaris spreekt zijn zorg uit, dat „hiermee weer een tijdperk begint, dat met het triomf van de hakenkruis zal eindigen”. János Melocco bewijst in zijn open brief dat „ het tijdperk waarin het hakenkruis kon triomferen juist doeltreffend werd voorbereid door het laten verdwijnen van het kruisbeeld uit het openbare leven, waardoor in de ziel van de mensen slechts een grote leegte overbleef. Deze grote leegte werd ingevuld door een ander, kwaadardig symbool.” Hij waarschuwt: „De vrede in dit land wordt niet bedreigd door diegene, die het kruis in films, standbeelden, posters of romans uitbeelden of in  wetteksten opnemen, maar de vrede wordt bedreigd door diegenen, die het juist willen verwijderen. Het kruis is sinds duizend jaar een integraal deel van het leven van de mensen in Hongarije. Dit kan men niet zomaar uitwissen, niet uit films en ook niet uit andere aspecten van ons leven.„

Op de gedachtenisplaat, die ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag ingehuldigd werd, staan de woorden van „de motivering” van zijn doodvonnis ingebeiteld: Ontwikkeld, derhalve gevaarlijk.  De voorzitter van de Hongaarse Katholieke Journalistenbond heeft hierover het volgende gezegd in zijn toespraak in 2009 bij de inhuldiging: Ja, ook tegenwoordig is het gevaarlijk als iemand ontwikkeld, geleerd, en gelovig is en zich aan een zaak gebonden weet.  Ja, hij is gevaarlijk, omdat uit al deze dingen vrijheid voortvloeit. En juist om deze reden hebben wij ook tegenwoordig zulke „gevaarlijke” mensen, meer dan ooit, nodig.”

 

Bron foto: Magyar Kurír

http://ujember.katolikus.hu/Archivum/010311/0602.html
 
 
 
 


 

 
 
 

maandag 8 juli 2013

Mgr. Áron Márton - deel 2


 

Hij begon opnieuw met zijn pastorale werk, ging op vormselreis en bezocht hij op die manier zijn gelovigen. De gelovigen herinnerden zich deze reizen als ware triomftochten -  zij vierden enthousiast  dat hun bisschop vrijgelaten werd. Uiteindelijk stoorde de overheid zich zodanig aan de populariteit van Mgr. Márton, dat hij een jaar na zijn vrijlating tot huisarrest werd  veroordeeld.


Nog langere tijd gevangen


Na een vormselreis in 1956 werd hij opgeroepen op het politiebureau in Alba Iulia, waar hij quasi als verdachte door een commissie van meerdere personen werd verhoord. Zijn identiteitsbewijs werd hem afgenomen en het werd hem meegedeeld dat  zijn “bisschoppelijke vergunning” door de overheid ingetrokken was, omdat zijn aanwezigheid “verwarring teweeg bracht onder het volk”. Hij mocht het bisschoppelijk paleis niet meer verlaten, zijn bewegingsvrijheid werd beperkt tot het bisschopshuis, de tuin en de  kathedraal. Het was hem ook niet toegestaan om het gebouw van de seminarie te betreden.

Dit huisarrest heeft elf jaar geduurd (van 1956 tot 1967). Hij kon wel in contact blijven met zijn gelovigen, omdat hij bezoek mocht ontvangen.  Alle gesprekken met zijn bezoekers werden afgeluisterd. (Tijdens het vorige huisarrest werd ook een keer ook hem geschoten).

Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie riep de regering hem op om naar Rome te reizen om het concilie bij te wonen. Hij weigerde dit omdat hij vreesde dat het regime zich op deze manier van hem wilde ontdoen.


Opnieuw vrijlating na bezoek van kardinaal Franz König

Op uitnodiging van de Roemeens-orthodoxe kerk van Roemenië en het patriarchaat van Boekarest bracht kardinaal Franz König van Wenen een bezoek aan Roemenië. Het orthodoxe klooster en bedevaartsplaats in Curtea de Arges vierde zijn 450-jarig bestaan.  Kardinaal König heeft deze uitnodiging aangenomen onder de voorwaarde dat hij een ontmoeting mocht hebben met de bisschop van Transsylvanië, Mgr. Áron Márton.

Mgr. Áron Márton kreeg op 11 augustus 1967 een uitnodiging van patriarch Justinianus van Boekarest om naar de feestelijkheden in Curtea de Arges te komen. In eerste instantie was de bisschop terughoudend, maar hij heeft vervolgens de uitnodiging toch aanvaard.

Op 19 november 1967 verscheen patriarch Justinianus op de luchthaven om kardinaal König te ontvangen. Mgr. Áron Márton werd ook uitgenodigd en hij kwam daadwerkelijk - samen met een studiegenoot, dhr. Antal Jakab - naar het vliegveld.

Bij aankomst op het vliegveld werd kardinaal König begroet door een medewerker van het communistische Staatstoezicht van de kerken. Mgr. Áron Márton werd ook aan de kardinaal voorgesteld. In de galazaal van het vliegveld hebben Patriarch Justinianus, Mgr. Márton en kardinaal König een geanimeerd gesprek gehad. Aangezien de kardinaal bij de patriarch te gast was, werd op het patriarchaat ook een korte receptie gehouden. Mgr. Márton logeerde in het aartsbisschoppelijk paleis in Boekarest.  De volgende middag bezocht kardinaal König ook het aartsbisdom en hij had daar ook een langdurig gesprek met Mgr. Áron Márton. De volgende dag werd er op de Oostenrijkse ambassade een lunch ter ere van de kardinaal gehouden waarop ook Mgr. Márton uitgenodigd was.

Op diezelfde dag kreeg Mgr. Márton nog een bericht van de Staatstoezicht van de kerken met het vriendelijk verzoek (bevel) om op 22 november om 10 uur aanwezig te zijn op hun kantoor.  Daar werd de bisschop door de directeur ontvangen en zij maakten samen hun opwachting bij Emil
Bodnăraș, vicevoorzitter van de Roemeense Staatsraad. Bodnăraș heeft hem meegedeeld dat zijn huisarrest met onmiddelijke ingang opgeheven werd en dat hij zich nu vrij kon bewegen.


De laatste jaren


Terug in Gyulafehérvár (Alba Iulia) bezocht Mgr. Áron Márton de theologie en hij vertelde op een feestelijke receptie  wat er was gebeurd. Hij sprak de volgende woorden uit: "Beste zonen, zoals jullie het al hebben gehoord, werd ik vorige week naar Boekarest geroepen. Daar werd mij o.m. meegedeeld dat ik vanaf nu vrij ben en me vrij kan bewegen. Dit wilde ik voor alles eerst aan jullie meedelen.”

Ondanks het opheffen van het huisarrest hadden de gelovigen geen vertrouwen in de  bedoelingen van de autoriteiten en ze maakten zich zorgen om zijn veiligheid:  Bij gelegenheid van een vormselreis begeleidden en beschermden ze hem als “lijfwachten”. Tijdens zulk een gelegenheid kon hij zijn oude vader voor de laatste keer  bezoeken.

In 1969 kon hij voor het eerst in zijn leven naar Rome reizen en paus Paulus VI heeft hem in audiëntie ontvangen. “Hoewel hij grote achting had voor paus Paulus VI, was hij van mening, dat  – hun dictatoriale methoden kennende   men geen compromissen met de communisten kon sluiten. Hij betreurde erg dat de bisschoppen van Hongarije met het regime onderhandelden. Kardinaal Luigi Poggi, afgezant van het Vaticaan, die vaak naar Oost-Europa reisde om in overeenstemming met de visies van de Roemeense autoriteiten te onderhandelen over de verhouding tussen de katholieke Kerk en de Roemeense staat, ging ook vaak naar Alba Iulia om hieraan de medewerking van Mgr. Márton te vragen. Mgr. Márton weigert echter te onderhandelen met de regering, zonder de bisschoppen van de verboden en vernietigde Grieks-katholieke Kerk  (die tezamen met vele katholieke priesters in de gevangenis zaten). Onderhandelen zonder de bisschoppen zou het indruk wekken alsof er in Roemenië godsdienstvrijheid was.

Enkele maanden voor zijn overlijden werd Mgr. Áron Márton - nadat hij hiervoor al drie keer wegens gezondheidsredenen een verzoek had ingediend - door paus Johannes Paulus II ontheven van zijn bisschoppelijke taken.  Hij was toen 42 jaar al bisschop. Na een geduldig gedragen lijden is Mgr. Márton op 29 september 1980 overleden. Hij was toen 85 jaar. In reactie op zijn overlijden heeft paus Johannes Paulus II tijdens de generale audientie van 1 oktober het volgende gezegd: Gisteren bereikte ons het bericht dat Mgr. Áron Márton, gewezen bisschop van Gyulafehérvár (Alba Iulia) door de Hemelse Vader thuisgeroepen werd. Gezegend zijt zijn gedachtenis vanwege zijn buitengewone zachtmoedigheid, grote apostolische ijver en vanwege zijn grote trouw tot en standvastige eenheid met de stoel van Petrus.

De zaligverklaring van Mgr. Áron Márton is in volle gang.


Bron foto en tekst: Wikipedia

 

 
 

 

 

donderdag 20 juni 2013

Mgr. Áron Márton - 1


"Vanwege het verdedigen van de waarheid en in dienst van de liefde zijn vervolging en gevangenschap geen schande maar een eer.” 
(uit een toespraak van Mgr. Márton uit 1944, gehouden in Kolozsvár [Cluj])

Zijn wapenspreuk Noli recusare laborem  (Weiger het werk niet) was een diepzinnige verwijzing naar een leven vol harde arbeid en lijden.


Hij was geboren te Csíkszentdomokos, Transsylvanië als derde kind van een Hongaars landbouwersgezin.
Hij werd op 19 april 1924 door Mgr. Gusztáv Károly Majláth tot diaken, op 6 juli van dat jaar tot priester gewijd. Zijn eerste H.Mis heeft hij in zijn geboortedorp gecelebreerd.

Tot zijn bisschopsbenoeming

Hij was kapelaan in Ditró (Ditrău),en vanaf 1925 in Gyergyószentmiklós (
Gheorgheni). Van 1926 tot 1929 was hij godsdienstleraar en adjunct-directeur aan verschillende gymnasia in Gyergyószentmiklós en in Tirgu Mures. Op 1 juli 1929 werd hij benoemd tot plebaan van de parochie Verestoronya en tevens tot schoolinspecteur van de Sint Theresia-weeshuis in Nagyszeben (Sibiu). Tussen 1930-1932 was hij hofkapelaan en diocesane archivaris in Gyulafehérvár (Alba Iulia). Vanaf 1932 was hij bisschoppelijke secretaris, afdelingshoofd van de Transsylvanische Katholieke Liga en studentenpastoor en predikant aan de universiteit in Kolozsvár (Cluj.)
Paus Pius XI benoemde hem op 24 december 1938 tot bisschop van Gyulafehérvár (Alba Iulia). Hij werd op 12 februari van het daaropvolgende jaar tot bisschop gewijd.

De oorlog en de deportatie van de Joden

In een toespraak van november 1938 was hij een van de eersten die protesteerde tegen de oorloog. Dit toespraak verscheen ook in de periodiek Transsylvanische School (een culturele beweging die ontstond uit de Byzantijnse Katholieke Kerk in Roemenië). In zijn toespraak op 18 mei 1944  in de Sint Michaelkerk in Kolozsvár (Cluj), verhief de bisschop in de aanwezigheid van de toenmalige Hongaarse civiele autoriteiten van Noord-Transsylvanië moedig  zijn stem tegen de deportatie van Joden. In 22 mei heeft hij in een brief de Hongaarse premier en de minister van Binnenlandse Zaken en de lokale autoriteiten opgeroepen om niet meewerken aan de deportatie van de joden. In reactie hierop heeft de  politiechef van Kolozsvár hem uit de stad verbannen. Vanwege zijn moedig optreden werd hem postuum  door de Yad Vashem Instituut in Jeruzalem, de onderscheiding De rechtwaardige onder de volkeren  toegekend.


De naoorloogse jaren

Na de dood van aartsbisschop Jusztinian Serédi wilde paus Pius XII mgr. Aron Márton  tot kardinaal-primaat van Hongarije benoemen, dit tot groot ongenoegen van de communistische partijleider Mátyás Rákosi. Hierna werd Jozef Mindszenty uiteindelijk tot kardinaal primaat gekozen. Rákosi wist, wat een krachtige en charismatische persoonlijkheid Mgr. Márton was. De communisten waren veel banger voor hem, dan voor de bekende antifascistische bisschop van Veszprém. Mgr. Áron Márton  bleef in Transsylvanië, waar hij bleef strijden voor de rechten van de Hongaarse minderheden en voor de vrijheid van godsdienst en geweten.


 Het steeds meer atheïstisch en communistisch wordende systeem wilde snel van alle godsdiensten in Roemenië af. Op 19 maart 1948 stuurde de bisschop (gezamenlijk met andere collega-bisschoppen) een brief aan de Roemeense Ministerie over inconsistenties betreffende de vrijheid van geweten en godsdienst in het ontwerp van de nieuwe Grondwet. In hun brief pleitten de bisschoppen voor uitbreiding van de godsdienstvrijheid voor alle religies in Roemenië, voor de mogelijkheid van godsdienstonderwijs op alle onderwijsniveaus en in alle schooltypen, en voor de mogelijkheid voor geestelijke zorg in weeshuizen en detentiecentra  en voor militairen o.m. in militaire ziekenhuizen.
In het voorjaar van 1949 was Mgr. Áron Márton  op vormselreis in Felcsik. De bisschop woonde volgens oud gebruik ook de Sacramentsprocessie in Székelyudvarhely (Udorhein) bij. Na afloop bracht de chauffeur de bisschop via omwegen naar huis in Gyulafehérvár (Alba Iulia) en tegen de tijd dat de officiële instanties zich dit hebben gerealiseerd, was de bisschop al thuis. Het bisschoppelijk paleis werd door de communisten onder constante bewaking gehouden.

Op 21 juni 1949, ging hij met een taxi naar de station van Töves, vanwaar ze verder wilde reizen met de trein naar Boekarest. Halverwege stopte de taxichauffeur en veinsde motorpech. Kort daarna passeerden politieagenten in burger in een “gewone auto” Deze boden de bisschop  "vrijwillig"  hun hulp (en auto) aan. Eenmaal ingestapt, toonden de officieren hem hun ID-kaart, en hebben verklaard dat hij gearresteerd was. Hij werd geblinddoekt en tevens gewaarschuwd dat hier zij alleen diegene zijn, die vragen kunnen stellen. Toen zij uit de auto stapten, werd het blinddoek van zijn gezicht afgehaald en de bisschop herkende aan de gebouwen, de torens en de omsloten binnenplaats de gevangenis van Sibiu.  In een gesloten ruimte begon het verhoor met sarcastische opmerkingen, maar zoals Mgr. Márton het zelf later vertelde, zonder fysieke martelingen.

Gevangenschap


Ondertussen werd hij benoemd tot titulaire aartsbisschop door de paus, maar men vond het “verstandiger” om dit niet in de openbaarheid te brengen.
Mgr. Áron Márton  zelf kon hiervan niet meer op de hoogte worden gesteld.
Eerst werd hij in in een 3 jaar durende, “voorlopige” hechtenis gehouden. Gedurende deze tijd werd hij meerdere keren overgeplaatst  van de ene gevangenis naar de andere, o.m. in Pitesti, in Nagyenyed
(Aiud), en Máramarossziget (Sighet). Door de militaire rechtbank van Boekarest werd hij op 13 juli 1951 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.

Zijn situatie is enigszins verbeterd in de loop van de tijd. Premier Groza  kon meerdere malen interveniëren zodat de omstandigheden van zijn gevangenschap enigermate verlicht werden: hij werd overgeplaatst naar een villa in de buitenwijken van Boekarest waar hij onder dezelfde strenge en permanente bewaking werd gehouden, maar hij hoefde zijn kamer niet meer te delen met anderen. Zijn enige contact met de buitenwereld was alleen op de momenten wanneer zijn boord met eten hem door een raam werd overhandigd. Na vijf jaar gevangenschap werden hem ook zijn gebedenboek en zijn brevier teruggegeven en kreeg hij ook boeken te lezen.


Op 2 februari 1955, op het feest van Maria Lichtmis werd Mgr. Áron Márton in vrijheid gesteld. Na zijn vrijlating moest hij verplicht een maand in het aartsbisdom Boekarest doorbrengen om wat aan te sterken. De communistische partij wilde niet dat het volk hem in een verzwakte toestand te zien kreeg. Op 24 maart 1955 keerde hij terug naar zijn bisdom in Alba Iulia.

Bron: Wikipedia

Bron foto: romkat.ro  








  






zaterdag 18 mei 2013

Stanislaw Suchowolec


Péter T. Kovács: Het martelaarschap van vader Stanislaw Suchowolec
 
 

In de stad Byalistok, in het noorden van Polen werd op 4 februari 2008 met een heilige Mis de 12e verjaardag van het martelaarschap van de tragische dood  van vader S. Suchowolec herdacht. In 1989 werd het parochiegebouw in brand gestoken en de bewoner is daarbij overleden. De identiteit van de daders is tot op heden niet bekend, maar één ding staat vast: er was sprake van een politieke moord. Vader Suchowolec was almoezenier van het vakbond Solidarność in Byalistok en in die hoedanigheid steunde hij de afdeling actief.  Zijn eerste parochie was die van Suchowola, waartoe ook Okopy, het geboortedorp van de door de binnenlandse veiligheidsdienst in 1984 vermoordde vader Jerzy Popieluszko  behoorde.


Kort na de marteldood van Popieluszko ,   - en in navolging van hem – heeft vader Suchowolec al in november 1984 zijn eerste heilige Mis opgedragen voor zijn vaderland, Polen. In zijn latere parochie, in Byalistok heeft hij deze traditie voortgezet. Bovendien zorgde hij ook voor de ouders van vader Popieluszko en organiseerde bedevaarten naar het graf van de martelaar-priester in Warschau. Hij ondersteunde ook de gezinnen van vervolgde leden van het vakbond Solidarność.   De communistische binnenlandse veiligheidsdienst hield hem de hele tijd in de gaten. Hij werd afgeluisterd, van zijn preken werden geluidsopnames gemaakt, hij werd meerdere malen in elkaar geslagen en bedreigd, zijn autobanden werden doorgeprikt. Uiteindelijk is het gelukt om een infiltrant in zijn directe omgeving te plaatsen, hier kwam hij na een tijdje ook achter. Kort voor zijn dood heeft hij gezegd, dat hij in de problemen zat, en dat hij zonder medeweten van de veiligheidsagenten geen stap meer kon zetten. Hij is op de nacht van 30 januari 1989 overleden, ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging na  een brand in zijn woning. Hij werd 31 jaar.

De officier van justitie in Byalistok heeft snel besloten om geen vervolging in te stellen met de argument dat de brand door kortsluiting van een elektrisch kachel werd veroorzaakt.  2 jaar later – na de politieke omwentelingen – werd de zaak heropend en het werd geconcludeerd dat er sprake was van brandstichting. In augustus 1993 werd het onderzoek weer stopgezet, omdat men geen toegang verkreeg tot de geheime archieven van de voormalige communistische binnenlandse veiligheidsdienst (SB). In november 1995 heeft de juridisch vertegenwoordiger van de moeder van de priester een verzoek ingediend tot het opheffen van verbod van toegang tot de documenten. De officier van justitie heeft zich tot november 1997 met de documentatie beziggehouden maar vond geen nieuwe feiten, op grond welke hij het onderzoek kon heropenen.

Buiten de priesters Suchowolecz en Popieluszko werden ook twee andere priesters, Stefan Niedzielak en Sylwester Zych in de 80er jaren van de vorige eeuw om politieke redenen door onbekende daders  vermoord.  

Bron:    UjEmber





  Bron foto

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 
 


zaterdag 20 april 2013

Martelares herdacht in Transsylvanië


 
Met meerdere helige Missen werd martelares Zuster Gabriella herdacht in verschillende plaatsen in Transsylvanië.

Zuster Gabriella is 60 jaar geleden de martelaarsdood gestorven in de stad Oradea (Roemenië). Zij heeft haar leven gegeven voor de katholieke opvoeding van de jeugd. Erzsébet Hajdú (zoals zij bij de geboorte heette) is in 1915 in Csíkmadaras (een Hongaars dorpje in Transsylvanië, in het huidige Roemenië) geboren. Zij heeft haar studies in Tirgu Mures en Oradea doorlopen. Na haar eindexamen is zij ingetreden in de Orde van de Ursulinnen in Oradea. Haar religieuze vorming ontving zij in Eger (Hongarije) en in Frankrijk. Als ordenaam koos zij de naam Gabriella. Haar universitaire opleiding volgde zij in Cluj (Roemenië) en in Boedapest en werd docent aardrijkskunde en geschiedenis. Tot het ontbonden van de kloosteroordes door de communisten heeft zij les gegeven in Oradea. Daarna is zij teruggekeerd naar haar ouderlijk huis in Tirgu Mures. Hier hield ze zich in het geheim bezig met onderwijs, kindekathechese en armenzorg, en was kosteres van de Minorietenkerk tot haar arrestatie. De Securitate arresteerde haar in 1960, terwijl zij in gebed was in de kerk.

De officiële aanklacht tegen haar luidde: het verspreiden van verboden spirituele lectuur. Zij leefde vanuit een levend geloof, en heeft het geloof nooit verraden. Zij heeft de martelaarsdood gestorven in de gevangenis van Oradea, op 20 april 1963.


De celebrant, vader Cs. Böjte o.f.m., vroeg om voorspraak van de zuster met de volgende woorden: „Zuster Gabriella, gij, die uw leven hebt gegeven voor de opvoeding van kinderen en jongeren, bid voor ons!”

Bron: Magyar Kurir

 

zondag 3 maart 2013

Zwerver voor God, vader Stefaan Regőczi is thuisgekomen


 
 
Op de avond van 28 februari, om 21:30 h is vader Stefaan Regőczi, pastoor van de eerherstel kapel van de heilige Maagd Maria te Boedapest in zijn 98e levensjaar, na een geduldig gedragen lijden,  overleden.


Stefaan Regőczi werd geboren op 5 oktober 1915 in een eenvoudige molenaars  familie. Hij heeft zijn priesterstudies in het grootseminarie Brugge gevolgd. Op 28 maart 1943 werd hij tot priester gewijd. In 1945 keerde hij terug naar Hongarije.

Eerst was hij kapelaan en godsdienstleraar in Máriaremete, later kreeg hij een benoeming in Vác en stichtte daar het weeshuis van de Arendsjongskens voor meer dan 300 oorlogswezen. Zoals alle andere kerkelijke verenigingen en instellingen werd het weeshuis in 1949 door het communistische regime genationaliseerd.  Omdat hij tegen de confisquering verzette - hij wist dat de nationalisering het einde van de godsdienstige opvoeding voor zijn weeskinderen betekende -, werd hij naar kamp Kistarcsa geïnterneerd. Na zijn vrijlating in 1953 werd hij pastoor in Máriabesnyő waar hij naast zijn pastorale werk opnieuw een kindertehuis oprichtte voor zijn weeskinderen uit Vác en ook voor andere weeskinderen. Hij werd in 1957 opnieuw gearresteerd. Na het verschijnen van zijn boeken in Vlaanderen  (Mijn Arendsjongskens, Arendsjongskens in de storm, We kunnen niet zwijgen)  werd hij in 1969 voor “illegale persactiviteiten” weer gearresteerd en hij werd veroordeeld tot 23 maanden tuchthuisstraf. Hij heeft in totaal zes jaar in communistische gevangenissen doorgebracht.

Na zijn vrijlating werd hij hulp-kapelaan in Pestszentlőrinc en begon in de 12 arrondissement een vervallen Mariakapel,  - waarvan de sloop werd overwogen -  te renoveren. Naast het kapel bouwde hij pelgrimshuis “De berg Tabor”. De kapel en het pelgrimshuis werden het centrum van eerherstel in Hongarije.  Na een tijdje werd het kapel te klein en in 1991 kreeg hij eindelijk een vergunning om een grotere stenen kapel te bouwen. Het werd ingewijd door hulpbisschop Katona van het bisdom Vác. De Mariakapel is vandaag een plaats van aanbidding, eerherstel, dankzegging en gebed.

Stefaan Regőczi was sinds 1992, vanaf het moment dat hij ereburger van de stad Vác werd, 10 jaar lang ook pastoor in Vác, niet ver van de gevangenis, waar hij decennialang als aalmoezenier diende.
Voor zijn levenswerk werd hij met de Hongaarse Patrimonium Prijs en de Parma Fidei (Het schild van het geloof) Prijs onderscheiden.

 Zijn biografie verscheen onder de titel “Een zwerver voor God” bij uitgeverij Tabor in 1990.
 
Tientallen jaren lang verzamelde hij weeskinderen rond zich heen en heeft samen met hen weeshuizen, kerken en kapellen gebouwd. Deze activiteiten kregen aanzienlijke financiële steun uit België. De Hongaarse communistische autoriteiten hebben  echter de kerkelijke autoriteiten onder druk gezet en zodoende moest hij bijna elk jaar ergens anders opnieuw beginnen met zijn pastorale werk. Na 1968 kreeg hij helemaal geen officiële pastorale aanstelling meer.

 
 
Hij financierde de studies van 10 seminaristen, bouwde zeven kerken, en voedde driehonderd weeskinderen op, zijn boeken ( elf boeken geschreven in het Hongaars en vijf in het Vlaams) werden een succes. Met zijn onwankelbaar geloof en doorzettingsvermogen droeg hij nog op de leeftijd van 94 jaar in zijn kapel dagelijks de heilige Mis op.

Vader Stefaan Regőczi overleed tijdens de gebedswake voor een nieuwe pauskeuze in zijn kapel.
De H.Mis ten uitvaart van vader Stefaan Regőczi wordt op zaterdag 9 maart in de Sint Stefanusbaziliek in Boedapest gehouden, waarna hij ten ruste wordt gelegd bij zijn geliefde kapel in Boeda.
 
 

vrijdag 15 februari 2013

Dr. Lajos Kerényi Sch.P: Berouw is ook een wonder van God!


Jezus kwam  niet naar de wereld om de mensen verloren te laten gaan maar om zelfs de grootste zondaars te redden. Sindsdien blijft Hij ons onophoudelijk lief te hebben en Hij laat zijn verlossingswerk in de geschiedenis voortduren. Op Stille Zaterdag  en sindsdien onophoudelijk  “daalt Hij ter helle neder” in ieder van ons leven. Hij zei voor zijn gevangenneming een keer het volgende: Ikzelf moet van de aarde omhoog geheven worden en zo haal Ik allen naar Mij toe.’ (Joh 12,32)
Ik heb veel ontroerende dingen in mijn leven meegemaakt. Een van deze verhalen wil ik nu met u delen:
In 1948 heeft de Katholieke Kerk in Hongarije tegen de door communisten voorgenomen nationalisering van de katholieke scholen geprotesteerd. Onder de leiderschap van kardinaal Mindszenty probeerde het hele bevolking de katholieke scholen te redden. Kardinaal-primaat Mindszenty heeft de secretaris van de Actio Catholica, vader piarist Ödön Lénárd met de organisatie van een protestactie belast in het kader van welke op elk postadres in Boedapest een protestbrief werd bezorgd. Ik heb samen met drie mede-seminaristen vader Lénárd bij deze protestactie geholpen. De ÁVO (de communistische geheime politie) heeft het te weten gekomen, en wij vieren werden na langdurige verhoren – als plegers van zware misdaden – voor de rechtbank in de Markó straat in Boedapest gedaagd. We moesten één voor één de rechtszaal binnen. Toen het mijn beurt was, trof ik daar Vilmos Olty, de arrogante bloedrechter aan. Hij heeft reeds vele onschuldige mensen ter dood veroordeeld, later heeft hij ook kardinaal Mindszenty ook veroordeeld. Hij heeft zijn vragen met een luide en akelige stem gesteld, en vervolgens werden we alle vier schuldig bevonden.
Het hiernavolgende maakte ik 50 jaar na deze gebeurtenissen mee: Tijdens mijn ziekenhuisbezoeken trof ik in een van de zalen een erg oude man, slapend in zijn ziekenhuisbed aan.  Omdat hij erg ziek leek, ging ik bij hem zitten, pakte ik zijn hand en ik stelde me voorzichtig voor: ik ben vader Lajos. Hierop werd hij erg onrustig, ging rechtop zitten, en kwam zelfs uit zijn bed met mijn hulp, en stamelde erg geagiteerd, dat hij iets verkeerds heeft gedaan, veel mensen kwaad berokkent, onschuldige mensen veroordeeld heeft etc. Waarop ik evenals geagiteerd zei dat men me ook onrechtwaardig behandeld, vele malen vernederd en ook veroordeeld heeft. Waarop hij plotseling de volgende vraag stelde: “Zeg eens, hoe denkt u over Vilmos Olty?” Ik antwoordde boos: “Hij was een echte bloedrechter, hij heeft velen ter dood veroordeeld, hij heeft mijn dierbare kardinaal Mindszenty, talloze van mijn landgenoten en mij ook veroordeeld!
Waarop hij zowat in elkaar zakte en uitriep: “Zeg alstublieft niet dat hij een bloedrechter was, omdat ik het ben! Ik ben Vilmos Olty! Vergeef mij alstublieft!"
Ik stond daar als aan de grond genageld. Mijn hart klopte snel. Hij viel me om de hals en huilde hartverscheurend. Ik heb hem toen de absolutie gegeven en ook de heilige Oliesel. Toen ik afschied van hem nam, vroeg hij nog met tranen in de ogen: “Zal ik nu eindelijk rust kunen vinden?” Ik streelde zijn hoofd en zei  bevend de volgende woorden: “Ja, alles is nu goed, de barmhartige Jezus heeft uw zonden vergeven.”
Tot op heden ben ik ontroerd als ik dit groot geheim overdenk.  Zie, hier heeft de “Leeuw van Juda” ook gezegevierd.  Hij heeft toch voor de zondaars gestorven. Ik ben er ook zeker van dat de door bloedrechter Vilmos Olty veroordeelde grote Kardinaal uit de hemel met zijn vergevende liefde deze bijzondere bekering heeft bewerkstelligt.
Wat gebeurt hier? Het lijden, het geweten en de vernederingen veredelen de ziel en maken het ontvankelijk om de eeuwige verlossende krachten om te kunnen armen en te kunnen ontvangen. Deze omvorming is het meesterwerk van God.