maandag 29 september 2014

P. Imre Kozma OSJD - 1




Ter gelegenheid van zijn 50 jarige priesterjubileum wandelde P. Imre Kozma tijdens een pelgrimstocht langs alle plekken, waar hij in deze periode leefde, om vervolgens in zijn geboortedorp Tát zijn jubileummis te celebreren. Ter gelegenheid hiervan heeft hij een interview gegeven aan Ida Nagy van het Hongaarse weekblad Magyar Demokrata (28/XVII 10-07-2013). 

"U bent bekend vanwege uw activiteiten op het gebied van het organiseren van de hulp aan de Oost-Duitse vluchtelingen in 1989, het heroprichten van de Orde van Malta in Hongarije en het opnieuw in bezit nemen van de door de communisten geconfisqueerde ziekenhuizen van de Hospitaalbroeders van Sint Johannes de Deo (de orde had in 1948 vijf ziekenhuizen annex apotheek in Hongarije). Zou u ons iets over uw kinder- en jeugdjaren willen vertellen?"

Mijn leven is een aaneenschakeling van wonderen. Ik was 8 jaar oud toen ik besloten heb om priester te worden. De christelijke gemeenschappen in mijn geboortestreek worden door geniale en grootse mensen geleid, omdat het Aartsbisdom Esztergom hier de beste zielzorgers “verstopt” heeft voor het communistische regime. Deze kwamen of net uit de gevangenis of ze waren onderweg ernaartoe.  Ik was daar erg onder de indruk en ik was ervan overtuigd dat ik later vast ook in de gevangenis zal belanden.
[De partijsecretaris probeert hem overhalen om in plaats van het seminarie naar Moskou te gaan om geneeskunde te studeren. Maar hij zegt zonder aarzeling nee.
In 1964 sluit de Hongaarse regering een akkoord met het Vaticaan. Dankzij dit verdrag mochten priesterkandidaten weer in Rome gaan studeren. Het aartsbisdom besloot om hem naar Rome te sturen, maar de beslissingsbevoegdheid lag bij de Staatstoezicht voor de kerken en die weigerde toestemming te geven.]
“Maar ik ben erg blij dat ik niet naar Rome mocht, omdat ik later hoorde dat diegenen die wel toestemming kregen om naar Rome te gaan, stevig werden bewerkt, om voor de communisten “hand- en spandiensten” te verrichten in Rome.- vertelt hij.

“Dus werd het in plaats van Rome een mijnwerkersstad?”
“Hoewel ik van tevoren wist dat ik niet gekozen werd, belandde ik in Dorogbánya toch in een dip. De benaming van de plaats: “Rode Dorog” weerklonk steeds in mijn oren. Maar de ellende daar trof me diep. Op de eerste zondag woonden maar 57 mensen de vijf heilige Missen bij en er was welgeteld één kind opgegeven voor catechese. De rook drong overal door en de stof bedekte alles. Allen de huisjes van de mijnwerkers stonden keurig bij met hun tuintjes. De mensen, en wij ook, waren arm. Maar hun armoede raakte me. Ze brachten ons dichterbij Jezus, Die voor ons ook een arme mens werd. Het gaf ons moed dat het ons ook zou lukken deze mensen te bereiken. En zo gingen we aan het werk. Ik heb mijn toekomstdromen begraven en aan de Heer beloofd dat ik mijn hele leven aan de armen zou wijden. Uit radeloosheid heb ik maar besloten om op straat zichtbaar als priester te vertonen en niet wachten totdat de mensen mij gingen groeten: ik groette iedereen eerst. Na een tijdje bemerkte ik verbetering. Het klaslokaal waar de catecheselessen werden gegeven puilde uit van de kinderen, ondanks het feit dat de schooldirecteur ze met een stok uit de klas joeg. Het daaropvolgend jaar werden er 117 kinderen opgegeven voor de catecheselessen. De partijsecretaris merkte het ook op en hij nodigde me ook steeds vaker uit in zijn kantoor voor een praatje. Ik vroeg hem eens, waarom hij dat deed, en hij antwoordde me: “Omdat ik voor u niet bang hoef te zijn”. Na twee jaar werd ik overgeplaatst, maar ik ben nog terug geweest om de kerkelijke begrafenisplechtigheid van de partijsecretaris te leiden, zoals hij het wenste. Zo raakte ik in het vizier van de geheime politie.