"Vanwege het verdedigen van de waarheid en in dienst van de liefde zijn vervolging en gevangenschap geen schande maar een eer.”
(uit een toespraak van Mgr. Márton uit 1944, gehouden in Kolozsvár [Cluj])
Zijn wapenspreuk Noli recusare laborem (Weiger het werk niet) was een diepzinnige verwijzing naar een leven vol harde arbeid en lijden.
Hij
was geboren te Csíkszentdomokos, Transsylvanië als derde kind van een Hongaars
landbouwersgezin.
Hij
werd op 19 april 1924 door Mgr. Gusztáv Károly Majláth tot diaken, op 6 juli
van dat jaar tot priester gewijd. Zijn eerste H.Mis heeft hij in zijn geboortedorp
gecelebreerd.Tot zijn bisschopsbenoeming
Hij was kapelaan in Ditró (Ditrău),en vanaf 1925 in Gyergyószentmiklós (Gheorgheni). Van 1926 tot 1929 was hij godsdienstleraar en adjunct-directeur aan verschillende gymnasia in Gyergyószentmiklós en in Tirgu Mures. Op 1 juli 1929 werd hij benoemd tot plebaan van de parochie Verestoronya en tevens tot schoolinspecteur van de Sint Theresia-weeshuis in Nagyszeben (Sibiu). Tussen 1930-1932 was hij hofkapelaan en diocesane archivaris in Gyulafehérvár (Alba Iulia). Vanaf 1932 was hij bisschoppelijke secretaris, afdelingshoofd van de Transsylvanische Katholieke Liga en studentenpastoor en predikant aan de universiteit in Kolozsvár (Cluj.)
Paus Pius XI benoemde hem op 24 december 1938 tot bisschop van Gyulafehérvár (Alba Iulia). Hij werd op 12 februari van het daaropvolgende jaar tot bisschop gewijd.
De oorlog en de deportatie van de Joden
In een toespraak van november 1938 was hij een van de eersten die protesteerde tegen de oorloog. Dit toespraak verscheen ook in de periodiek Transsylvanische School (een culturele beweging die ontstond uit de Byzantijnse Katholieke Kerk in Roemenië). In zijn toespraak op 18 mei 1944 in de Sint Michaelkerk in Kolozsvár (Cluj), verhief de bisschop in de aanwezigheid van de toenmalige Hongaarse civiele autoriteiten van Noord-Transsylvanië moedig zijn stem tegen de deportatie van Joden. In 22 mei heeft hij in een brief de Hongaarse premier en de minister van Binnenlandse Zaken en de lokale autoriteiten opgeroepen om niet meewerken aan de deportatie van de joden. In reactie hierop heeft de politiechef van Kolozsvár hem uit de stad verbannen. Vanwege zijn moedig optreden werd hem postuum door de Yad Vashem Instituut in Jeruzalem, de onderscheiding De rechtwaardige onder de volkeren toegekend.
De naoorloogse jaren
Na de dood van aartsbisschop Jusztinian Serédi wilde paus Pius XII mgr. Aron Márton tot kardinaal-primaat van Hongarije benoemen, dit tot groot ongenoegen van de communistische partijleider Mátyás Rákosi. Hierna werd Jozef Mindszenty uiteindelijk tot kardinaal primaat gekozen. Rákosi wist, wat een krachtige en charismatische persoonlijkheid Mgr. Márton was. De communisten waren veel banger voor hem, dan voor de bekende antifascistische bisschop van Veszprém. Mgr. Áron Márton bleef in Transsylvanië, waar hij bleef strijden voor de rechten van de Hongaarse minderheden en voor de vrijheid van godsdienst en geweten.
Het steeds meer atheïstisch en communistisch
wordende systeem wilde snel van alle godsdiensten in Roemenië af. Op 19 maart 1948
stuurde de bisschop (gezamenlijk met andere collega-bisschoppen) een brief aan de
Roemeense Ministerie over inconsistenties betreffende de vrijheid van geweten
en godsdienst in het ontwerp van de nieuwe Grondwet. In hun brief pleitten de
bisschoppen voor uitbreiding van de godsdienstvrijheid voor alle religies in
Roemenië, voor de mogelijkheid van godsdienstonderwijs op alle onderwijsniveaus
en in alle schooltypen, en voor de mogelijkheid voor geestelijke zorg in weeshuizen
en detentiecentra en voor militairen
o.m. in militaire ziekenhuizen.
In het voorjaar van 1949 was Mgr. Áron Márton
op vormselreis in Felcsik. De bisschop woonde volgens oud gebruik ook de
Sacramentsprocessie in Székelyudvarhely (Udorhein) bij. Na afloop bracht de chauffeur
de bisschop via omwegen naar huis in Gyulafehérvár (Alba Iulia) en tegen de
tijd dat de officiële instanties zich dit hebben gerealiseerd, was de bisschop al
thuis. Het bisschoppelijk paleis werd door de communisten onder constante
bewaking gehouden.Op 21 juni 1949, ging hij met een taxi naar de station van Töves, vanwaar ze verder wilde reizen met de trein naar Boekarest. Halverwege stopte de taxichauffeur en veinsde motorpech. Kort daarna passeerden politieagenten in burger in een “gewone auto” Deze boden de bisschop "vrijwillig" hun hulp (en auto) aan. Eenmaal ingestapt, toonden de officieren hem hun ID-kaart, en hebben verklaard dat hij gearresteerd was. Hij werd geblinddoekt en tevens gewaarschuwd dat hier zij alleen diegene zijn, die vragen kunnen stellen. Toen zij uit de auto stapten, werd het blinddoek van zijn gezicht afgehaald en de bisschop herkende aan de gebouwen, de torens en de omsloten binnenplaats de gevangenis van Sibiu. In een gesloten ruimte begon het verhoor met sarcastische opmerkingen, maar zoals Mgr. Márton het zelf later vertelde, zonder fysieke martelingen.
Gevangenschap
Ondertussen werd hij benoemd tot titulaire aartsbisschop door de paus, maar men vond het “verstandiger” om dit niet in de openbaarheid te brengen.
Mgr. Áron Márton zelf kon hiervan niet meer op de hoogte worden gesteld.
Eerst werd hij in in een 3 jaar durende, “voorlopige” hechtenis gehouden. Gedurende deze tijd werd hij meerdere keren overgeplaatst van de ene gevangenis naar de andere, o.m. in Pitesti, in Nagyenyed (Aiud), en Máramarossziget (Sighet). Door de militaire rechtbank van Boekarest werd hij op 13 juli 1951 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.
Zijn situatie is enigszins verbeterd in de loop van de tijd. Premier Groza kon meerdere malen interveniëren zodat de omstandigheden van zijn gevangenschap enigermate verlicht werden: hij werd overgeplaatst naar een villa in de buitenwijken van Boekarest waar hij onder dezelfde strenge en permanente bewaking werd gehouden, maar hij hoefde zijn kamer niet meer te delen met anderen. Zijn enige contact met de buitenwereld was alleen op de momenten wanneer zijn boord met eten hem door een raam werd overhandigd. Na vijf jaar gevangenschap werden hem ook zijn gebedenboek en zijn brevier teruggegeven en kreeg hij ook boeken te lezen.
Op 2 februari 1955, op het feest van Maria Lichtmis werd Mgr. Áron Márton in vrijheid gesteld. Na zijn vrijlating moest hij verplicht een maand in het aartsbisdom Boekarest doorbrengen om wat aan te sterken. De communistische partij wilde niet dat het volk hem in een verzwakte toestand te zien kreeg. Op 24 maart 1955 keerde hij terug naar zijn bisdom in Alba Iulia.
Bron: Wikipedia
Bron foto: romkat.ro