woensdag 14 maart 2012

Alexander Chira en Péter Orosz




János Szőke SDB: Alexander Chira (1897-1983) en Péter Orosz (1917-1953)

Alexander Chira was geboren op 17 januari 1897 in Irhóc, in de Transkarpatische regio, (in de huidige Oekraïne). Zijn vader, Cornelius Chira, was Grieks-katholieke pastoor, zijn moeder heette Berta Tabakovics.
Hij heeft in Sighetu Marmației (in het huidige Roemenië, toen nog Oostenrijks-Hongaarse Monarchie) zijn gymnasium opleiding voltooid en vervolgens heeft hij in Budapest theologie gestudeerd. Hij werd op 9 december 1920 door Mgr. Antal Papp, bisschop van Munkacevo (nu: Oekraïne) tot priester gewijd. Tussen 1920-1922 was hij als bisdom archivaris werkzaam. Tussen 1922-1923 is hij pastoor te Irhóc, tussen 1923-1924 hulppastoor te Kökényes. Tussen 1924-1949 docent theologie te Ungvár (tegenwoordig: Uzhgorod). In 1944 werd hij door Mgr. Theodorus Romzsa in het geheim tot bisschop gewijd. Vanwege zijn weigering om toe te treden tot de Russisch-orthodoxe kerk, (en hiermee apostasie te plegen, ), werd hij op 10 februari 1949 door de Sovjetautoriteiten gearresteerd en tot 25 jaar dwangarbeid en tot confiscatie van al zijn bezittingen veroordeeld, en werd hij tevens voor 5 jaar beroofd van het uitoefening van zijn burgerlijke rechten. (De Sovjetautoriteiten hebben 1733 seculiere en reguliere priesters, 1090 religieuzen en een ontelbaar aantal gelovigen van de Oekraïense Grieks-katholieke Kerk, die eveneens geen apostasie wilden plegen, gearresteerd, vermoord, gevangen gezet of tot dwangarbeid verricht. De aanklacht tegen hem was: anti-sovjet agitatie en propaganda. Hij heeft in Tajset, Kemerevo en Omsk dwangarbeid verricht. Hij werkte voornamelijk aan megalomane bouwprojecten van de Sovjets. In 1956 keerde hij terug naar de Oekraïne, maar in januari 1957 werd hij verbannen naar Karaganda, waar hij de zielzorg voor de door de Sovjetautoriteiten uit de Transkarpatische regio verbannen Duitsers, Polen, Litauwers, Letten, Galicisch Oekraïners en Roethenen verrichte. Hij schreef zijn memoires over de periode vanaf 1944 in Karaganda. Hij overleed in ballingschap op 23 mei 1983.



Péter Orosz
Geboren op 14 juli 1917 in het dorp Biri in Hongarije (Provincie Szabolcs). Zijn ouders waren János Orosz, Grieks-katholieke priester, en Erzsébet Rakovszky. Hij heeft zijn gymnasiumopleiding in Huszt gevolgd, en theologie gestudeerd in Ungvár. (Beide steden bevinden nu zich op het grondgebied van Oekraïne.) Hij werd op 28 juli 1942 tot priester gewijd door Mgr. Sándor Sztojka. Hij was ongetrouwd. Van 1942 tot 1946 is hij werkzaam als hulppastoor in Magyarkomját, vanaf 1946 tot 1949 is hij pastoor in Bjelki. In 1949, toen de overheid zijn “vergunning” om als priester te mogen werken ingetrokken had, bleef hij clandestien zijn priesterlijke taken vervullen, samen met andere Grieks-katholieke pastoors: János Csengeri, István Horineczki, János Margitics en János Román. De communistische politie heeft een klopjacht op hen begonnen.
Op 19 december of 1944 werd hij clandestien tot bisschop gewijd door Mgr. Theodorus Romzsa. Op 28 augustus 1953 werd hij in Beregkisfalud (Szilce) door een lid van de communistische militaire politie gearresteerd. Hij begeleidde hem lopend richting het dorp Ilosva. Bij een veldkruis gaf de politieman hem toestemming om daar neer te knielen en te bidden en heeft hem toen doodgeschoten. Deze brute moord werd 39 jaar lang verzwegen, maar de toenmalige machthebbers hadden geen rekening gehouden met één ding: het geweten, die eerder of later van zich laat horen. Zijn geweten liet ook de dader of de ooggetuige niet met rust. Zo zijn de zonden na decennia weer aan het licht gekomen. Dankzij zo’n stem van het geweten is het laatste rustplaats van Péter Orosz in de garage van de Tsjeka (de veiligheidsdienst van de Sovjet Unie) gevonden. Hij werd herbegraven op 28 augustus 1992 in Bjelki.

(Vertaald uit de Don Bosco Almanach, 2005)