zondag 5 april 2015

P. Imre József Szigeti O.P.


P. Imre József Szigeti was op 9 augustus 1907 in Boedapest geboren. Zijn gymnasiumopleiding heeft hij bij de orde van de Piaristen gevolgd. In 1926 is hij toegetreden tot de Dominicanenorde. Hij heeft in Graz theologie gestudeerd en in 1929 zijn eeuwige geloften afgelegd. In 1931 werd hij tot priester gewijd. Hierna heeft hij in Frankrijk zijn doctoraat theologie behaald. Vanaf 1933 is hij novicemeester in Szombathely, vanaf 1936 docent filosofie en apologetiek op de hogeschool van de Dominicanenorde in Boedapest. In 1950 werd hij, zoals alle leden van de religieuze orden in Hongarije, geïnterneerd.
Na de ontbinding van de religieuze orden door de communisten huurde hij een kamer in Boedapest en begin 1951 sloot hij zich bij de ondergrondse beweging Christelijke Front aan als theoloog van de beweging. In juli 1956 werd hij gearresteerd. In 1963 kreeg hij amnestie. Op 6 juli 1965 werd hij opnieuw gearresteerd en hij moest de straf, waarvoor hij eerder amnestie kreeg alsnog in de gevangenis doorbrengen. Hij werd tot 10 jaar gevangenisstraf, zonder mogelijkheid tot strafvermindering, veroordeeld. Op 9 juli 1975 kwam hij definitief vrij. Hij heeft in totaal 16 jaar in verschillende gevangenissen doorgebracht, hij kreeg de derde langste gevangenisstraf van alle Hongaarse geestelijken. Hij overleed op 22 juli 2001, op 94 jarige leeftijd.
Ik was nog jong toen ik op een bijeenkomst van de derde orde van de Dominicanen uitgenodigd werd, en ik bleef daar voorgoed – herinnert mevrouw Pálné Dohány zich de 50er jaren. - In die tijd was iedereen vervuld van angst. We waren de wanhoop nabij, wij wisten niet wat de toekomst ons bracht. In deze uitzichtloze situatie sprak pater József zo overtuigend over de christelijke hoop dat het ons diep van binnen omgevormd had. Hij wees op onze zending als christenen. Dit had ook zijn uitwerking op de manier waarop wij onze kinderen opvoedden. Hij legde ons uit hoe wij alles in dienst van het Eeuwig Leven kunnen stellen. Deze moeilijke tijden zijn een geschenk van God en dit geschenk dient als een grote eer beschouwd te worden. Onze standvastigheid is de vuurproef van ons geloof, hierdoor kan Hij zijn almacht en de kracht van zijn kerk aantonen. Dit lijden is van onschatbare waarde voor ons!
De twintig leden van de Derde Orde betrachtten strikte geheimhouding. Zij kwamen om de beurt op een ander adres bijeen, maar zij hebben het adres niet onthouden.
Toen pater József in 1956 uit de gevangenis vrijkwam, smeekten wij hem om naar het buitenland te vluchten. Daar zou hij met open armen worden ontvangen. Hij was er van bewust dat hij weer terug moest naar de gevangenis, toch vluchtte hij niet. Als het land en de kerk lijden, kan ik niet weggaan. Men heeft me in de gevangenis nodig, al deze mensen aan de kant van de weg. Ik ben lid van een apostolische orde, en het gebied van onze apostolaat is nu de gevangenis. – zei hij altijd.
Pater Szigeti was door de communistische autoriteiten als buitengewoon gevaarlijk beschouwd. Hij werd afgeluisterd, er vonden meerdere keren huiszoekingen bij hem thuis plaats, zijn buitenlandse theologische werken werden geconfisqueerd. Hij werd in verschillende gevangenissen gevangen gehouden, in de gevangenis Kőbánya werd hij in het schoenmaker werkplaats te werk gesteld, en in de dozenmakerij. In de gevangenis van Márianosztra moest hij in de tapijtenwerkplaats werken.
De gevangenisdirecteuren zaten met de handen in hun haar: zij wisten niet, in welke cel dergelijke “figuren” als pater József moesten plaatsen? Als zij de geestelijken bij elkaar plaatsten, hielden zij retraites voor elkaar, als zij ze bij de “gewone” criminelen plaatsten, merkten zij dat de geestelijken deze op een positieve manier beïnvloedden.
In het geheim vierden ze de heilige Mis. Af en toe lukte het om van een medegevangene de biecht af te nemen, en aan deze de heilige Communie uit te reiken. In de gevangenis mochten de ter dood veroordeelde gewone criminelen voor hun terechtstelling niet biechten. Toen pater Szigeti de reden hiervoor vroeg, antwoordde de atheïstische politieman verontwaardigd, “Geen denken aan, dan komen zij nog in de hemel!”
Buiten de pater hebben ook nog andere leden van het Christelijk Front gevangenisstraffen gekregen. Na de ontbinding van de religieuze orden mocht pater József Szigeti zijn priestertaken in het openbaar niet uitoefenen. Hij las de Heilige Mis achter gesloten deuren in de kerk van de Congregatio Iesu in Boedapest.
Wij hebben zijn Missen bijgewoond. Het was wonderlijk om met hem te praten, hij was erg goed op de hoogte van alles. Als hij even uit de gevangenis was, regelde hij altijd een ontmoeting met ons. Het instorten van het Oostblok maakte de herstart van de religieuze orden weer mogelijk. De toen 82 jarige pater József heeft ons weer onder zijn vleugels genomen, hoewel ons groep al aardig geslonken was. Onze groep ontmoette elkaar maandelijks tot aan zijn dood in 2001. Wij bewaren zijn spiritualiteit en zijn Onze Lieve Heer dankbaar voor zijn trouw tot aan de dood.

Bron: Károlyné Hetényi Varga: Religieuzen in de schaduw van het hakenkruis en de rode ster.

zaterdag 31 januari 2015

Andrea Rózsásné Kubányi: Mária Knausz O.S.U.



Zij heeft zieken verzorgd, werd ter verantwoording geroepen op haar werk vanwege het feit dat zij  een religieuze was, en heeft als kosteres gewerkt. Op 31 augustus 2014 vierde zij haar 100e verjaardag.
“Mijn vader stierf aan het front vlak na mijn geboorte. Ik ben praktisch opgevoed door mijn oma. Op 6 augustus 1933 ben ik ingetreden bij de Ursulinen te Sopron.  (Noordwest-Hongarije) Later zijn wij naar ons nieuwe gebouw verhuisd in Boedapest. Ik was er niet blij mee omdat ik maar moeilijk aan nieuwe situaties kon wennen, maar ik dacht bij mezelf: Mijn roeping mag niet afhangen van zo’n verandering.“- begint zij haar herinneringen. Op 21 augustus 1935 was de inkleding in Sopron. Haar eerste geloften heeft zij in 1938 afgelegd, haar eeuwige geloften in 1941. Aanvankelijk werkte zij in de keuken, later in het internaat en nog later als ziekenverzorgster in de clausuur.
In 1950 (na de communistische machtsovername in Hongarije) waren ze met het koorgebed bezig toen zij het bericht kregen dat de zusters uit hun opleidingsinstituut in Szeged gedeporteerd werden. Twee dagen later heeft de bisschop besloten dat de novicen naar huis moesten gaan. Zij hebben hun koffers gepakt en zij wachtten af wat er zou gebeuren. Op zondag, 18 juni, tijdens het Heilig Hart processie heeft iemand ons vertrouwelijk verteld dat het nog zeker twee weken zou duren voordat wij gedeporteerd zouden worden. Echter, dit was een misleiding: wij werden nog dezelfde nacht geïnterneerd. ’s Avonds na 11 uur renden zeven mannen van de geheime politie de trap op. Zij sloegen met geweerkolven de glazen deur in en riepen voor elke deur: “Appel!”. Ik heb al mijn spullen al in een rugzak gestopt. Zij beten zr. Georgia toe dat zij voor twee dagen proviand mee moest nemen. Zij deed gauw twee broden en een stuk spek in een teil. We moesten in drie vrachtwagens stappen, de oudere zusters werden met een vierde vrachtwagen meegevoerd. Ik ben stiekem in de vierde vrachtwagen gestapt. Ik had een veiligheidsspeld bij me, daarmee heb ik een gaatje in het zeil van de vrachtwagen geprikt zodat ik kon zien of alle vier vrachtwagens naar dezelfde richting gingen. Toen wij de klokken 5 uur hoorden luiden, kwamen wij in Győr aan. Wij hoorden de voorbijgangers zeggen: “Nu worden de zusters geïnterneerd!” Vervolgens gingen we verder naar Vác (een bisdomstad in Noord-Hongarije). Bij het klooster van de Zusters van de H. Vincentius à Paulo moesten zij van de vrachtwagens springen en ze moesten het gebouw binnengaan. Toen ik bij de poort het standbeeld van de heilige Jozef zag, riep ik blij uit: “Wij zijn toch niet in de gevangenis!” Daarna gingen wij naar de kapel en zongen er het Te Deum. Er woonden 18 zusters in het klooster samen met enkele arme gezinnen, die onder hun hoede stonden. Deze gezinnen werden weggestuurd en de zusters ook, zij werden door bevriende gezinnen in de stad opgevangen. De eerste nacht sliepen wij op de stenen vloer. De volgende dag kwamen inwoners van de stad huilend aan de poort en zeiden: “Wat hebben deze zusters misdaan dat zij geïnterneerd werden?”
Wij kregen huisarrest, niemand mocht het gebouw verlaten. De bisschop, Mgr. József Pétery, heeft met seminaristen levensmiddelen, bedden en matrassen voor ons gestuurd. We deden wat we konden: verbouwden groente, deden herstel- was- en strijkwerk, en vervaardigden en repareerden houten beelden. Later kregen zes zusters toestemming om de kathedraal te mogen schoonmaken. De novicen brachten ons regelmatig bezoek en de bisschop bezocht ons elke dag om ons te bemoedigen.  Op 8 september 1950 moesten ze hun kloosterkleed afleggen. De bisschop kwam en zegende hun burgerkleding. De eerstvolgende morgen kwamen zij in de eetzaal bijeen. Toen de oudere zusters binnenkwamen, barstten we allemaal in lachten uit, zo komisch zagen wij eruit in onze, bij elkaar geraapte kledingstukken. De eerwaarde moeder liet ons uitlachen. Het was beter dan huilen.
Diegenen, die dat konden, gingen naar huis. Sommige zusters hebben als huishoudelijke hulp werk gevonden. Zr. Maria is samen met zr. Margarita en moeder overste Immaculata in Vác gebleven.  “Wij hebben meerdere keren moeder overste opgezocht en we hielden haar op de hoogte van onze strijd. Zij was toen al ziek, maar zij moedigde ons aan met de gedachte dat de Heer wilde dat we weer volgens het oorspronkelijke charisma van onze stichteres (de heilige Angela Merici) leefden. Zij plaatste ons bij gezinnen en daar moesten we door ons voorbeeld de omgeving positief beïnvloeden. In onze jeugdige naïviteit dachten we eerst dat deze situatie maar eventjes zou duren. Maar we moesten al gauw beseffen dat onze beproevingen nog lang niet voorbij waren en dat onze generatie het misschien niet eens meer mee zal maken dat alles weer zou normaliseren.
Zuster Mária verzorgde M. Immaculata tot diens dood, daarna ging zij terug naar haar moeder.  “In mijn woonplaats heb ik samen met een ordegenoot bij de Elektriciteitsmaatschappij gewerkt. De directrice vermoedde dat we religieuzen waren. Op een dag vroeg zij ons: “Zaten jullie allebei niet bij een religieuze orde vroeger? Toen we hierop bevestigend antwoordden, riep zij uit: “Dit hadden jullie ons van te voren moeten vertellen!” Waarop ik antwoordde, dat ik op een directe vraag een direct antwoord zal geven. Indien men me vraagt geef ik antwoord, maar ik ben niet verplicht om het uit mezelf te vertellen.
Later werkten de zusters bij de Coöperatie Szolidaritás (een voor “voormalige” religieuzen opgerichte bedrijf). Naast dit werk verpleegde zij 10 jaar lang een oudere mevrouw en later werkte zij als kosteres in Gyirmót, weer later ook in het seminarie van het bisdom Győr.
In 1992 keerde zij samen met 9 andere medezusters naar het klooster in Sopron terug. Op dit moment leven er 4 zusters daar. De 100 jarige zr. Mária Knausz vierde onlangs het 76 jarige jubileum van haar eerste geloftes.

Keresztény Élet, jaargang 22, 31 augusztus 2014 blz. 5