Er zijn ook velen die door beproevingen, lijden en jaren van
trouw arbeid hun leven geven voor Christus.
József Broz was in 1920 geboren in Felsőgalla (Hongarije).
Hij was 5 jaar toen zijn vader, bakker van beroep, overleden was. Zijn moeder moest
de kinderen onder zeer moeilijke omstandigheden grootbrengen. In Hongarije, die
na de Eerste Wereldoorlog 2/3e van haar
grondgebied kwijtgeraakt was, stroomde vol met Hongaarse vluchtelingen uit de
buurlanden, waardoor de werkloosheid en armoede enorm was gestegen. De studies
van de twee jongens bij o.m. de Benedictijnen van Győr werden door de zusters
van de Societas Sororum Socialium, (in
het Engels: Sisters of Social Service) gesponsord.
De oudste zoon,
József werd priester. In 1939 werd op zijn doopbewijs de aantekening gemaakt
dat zijn achternaam voortaan niet meer Broz, maar Búzás was. Zijn theologie-opleiding
heeft hij in de Pázmáneum te Wenen gevolgd. Hier werd hij ook in 1943 tot
priester gewijd. De doctoraat in de
theologie heeft hij ook in Wenen behaald,
op 27 jarige leeftijd.
Na zijn
priesterwijding in 1943 is hij teruggekeerd naar Hongarije. Eerst diende hij
als kapelaan in verschillende parochies, later werd hij studieprefect in Sopron
(West-Hongarije). Hij was populair bij
de studenten, ook vanwege zijn gevoel voor humor.
De verdediging
van de waarheid stond bij hem altijd hoog in de vaandel. Tijdens de oorlog konden hij en andere seminaristen in Wenen voorkomen, dat de Duitsers een groep vrouwelijke religieuzen zouden
wegvoeren. Hierom werd hij gearresteerd
door de Gestapo.
Tijdens de oorlog heeft hij en zijn moeder de gedeporteerden in de getto in Boedapest
bezocht en ze hebben hun voedsel gebracht.
Toen hij kapelaan was in Mosonszolnok, hielp hij ook enkelen ontsnappen, die daar
dwangarbeid moesten verrichten.
Na de oorlog nam
hij het ook op voor de etnisch Duitsers in Hongarije, die met deportatie werden bedreigd.
In Győr werd hij
advocaat bij de kerkelijke rechtbank en later diocesane archivaris, daarna officiaal
van de rechtbank en ook docent theologie.
Na het neerslaan
van de Hongaarse opstand in 1956 werd József Broz ook gearresteerd. Zijn misdaad bestond uit het feit dat hij tijdens de revolutie als tolk naar Wenen was meegereisd
om een medicijntransport naar Hongarije te begeleiden. Hij werd ook afgerekend
op zijn afkomst: zijn meer dan 30 jaar geleden overleden vader was een verre
neef van de Yugoslavische leider, Josip Broz Tito, die door de communisten
alleen als „kettinghond” werd betiteld.
De familie heeft Josip Broz Tito
nooit ontmoet.
In de gevangenis
werd hij vaak gemarteld, zijn nieren, maar vooral zijn voeten werden vaak met
gummiknuppels geslagen. Vanwege de zware verwondingen raakten zijn benen later
gedeformeerd en zijn ruggenwervel is erg krom getrokken, wat het lopen erg
bemoeilijkte. Dit alles ging met veel
pijn gepaard.
Na zijn
vrijlating uit het interneringskamp, waar hij een half jaar heeft doorgebracht,
mocht hij - onder druk van de Bureau van Staatstoezicht op de kerken - niet meer
als docent theologie werken. Hij werd verplaatst naar verschillende kleine dorpsparochies. De
mensen waren daar vanwege de deportaties van de etnisch Duitse bevolking erg
wantrouwig, maar de talenkennis, hartelijkheid, behulpzaamheid en het gevoel voor
humor van vader Búzás hebben de spanning spoedig doen afnemen.
Hij werd constant
in de gaten gehouden door de politie voor staatsveiligheid. Dit in de gaten houden
werd pas in 1988 opgeheven, met als motivering dat „hij vanwege zijn ziekte en
hoge leeftijd geen gevaar meer vormt
voor de maatschappij.”
Naast zijn
pastoraal werk heeft hij o.m. de autobiografie van kardinaal König vertaald en
hield zich bezig met de geschiedenis van zijn parochies. In verband met dit
werk werd hij ook een keer bezocht door de voormalige Oostenrijkse kanselier
Bruno Kreisky.
In 1989 is hij
met emeritaat gegaan, maar ondanks zijn
slechte gezondheid heeft hij nog de bibliotheek van het Diocesane Museum in Győr
gecatalogiseerd. Dit werk heeft hij in 1996 afgerond.
Er restte nog 15
jaar lijden van zijn leven: tijdens deze periode bleef hij schrijven en vertalen,
en hij ontving opgewekt en blij zijn bezoekers. De laatste 5 jaar moest hij in
bed doorbrengen, maar zijn gevoel voor humor heeft hij altijd behouden. Op 3
oktober 2011 is hij naar het Vaderhuis
opgegaan, na iedereen te hebben vergeven, die hem vervolgd hadden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten